Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

DAGBOEK

betekenis & definitie

(1, handel) is het register, waarin de eerste aantekening plaats vindt der handelsmutaties. Vóór het in werking treden der wet van 5 Juni 1922, waarbij de artikelen betreffende koopmansboeken vervielen, behelsde art. 8 van het Nederlandse W.v.K. de verplichting voor iedere koopman om een dagboek te houden, waarin al zijn handelstransacties van dag tot dag naar orde des tijds zonder witte vakken, tussenregels of kanttekeningen moesten worden aangetekend.

Onder vigueur van dit artikel is het een twistvraag geweest of het dagboek gesplitst mocht worden gehouden. Thans kan iedere koopman zijn boekhouding inrichten naar de bijzondere eisen van zijn bedrijf zonder aan wettelijke voorschrifien te zijn gebonden (z boekhouden).(2, paedagogie, psychologie) is een belangrijke bron voor de paedagogisch-psychologische kennis van de rijpende jeugd. Hoewel op dit materiaal al vroeger de aandacht werd gevestigd, was het Charlotte Bühler, die in 1921 met haar boek: Das Seelenleben des Jugendlichen, het dagboek als bijdrage voor de studie van de puberteit introduceerde.

Vele puberteitspsychologen hebben nadien deze methode gebruikt. Parallel hiermede rezen vragen over de betrouwbaarheid, de interpretatie en het retrospectief karakter van het dagboek. Men betwijfelde of de pubescent zijn gecompliceerde belevingen voldoende kan analyseren en beschrijven en merkte op, dat slechts enkelen daartoe in staat zijn. Men vroeg zich af of de dagboekschrijvers tot een bepaald type behoren en zo ja, of het dagboek dan zowel bij het evolutieve als bij het revolutionnaire puberteitstype wordt aangetroffen.

Uit een enquête van Misslach, in 1926 op het Thomas-gymnasium te Leipzig ingesteld, bleek dat een groot aantal van de pubescenten geen dagboek hield, terwijl velen van de dagboekschrijvers zeer selectief en critisch te werk gingen. Langeveld bevestigt dit; hij vond bij twee onderzoekingen resp. 25 en 15 pct dagboekschrijvers. Roels wijst nog op „dagboeken zonder woorden”, verzamelingen prentbriefkaarten, programma’s, menu’s e.d. die de herinneringen aan bijzondere levensmomenten levendig houden. Roels typeert het dagboek dan ook als een bijzondere vorm van gedrag gedurende de puberteitsjaren, het is mede een middel van de persoonlijkheidsvorming en een poging om ten opzichte van nieuwe belevingen positie te kiezen. „Men zou het dagboek dan ook als een didactisch hulpmiddel in de leer- en doeschool van de puberteit kunnen beschouwen”.

Met Langeveld kon men het dagboek ook zien „als kijk van een jong mens op zichzelf en de wereld, niet als objectieve wereldinterpretatie”.

P. A. HOOGWERF

Lit.: Gharl. Bühler, Das Seelenleben des Jugendlichen (Jena 1927); W. Stern, Anfänge der Reifezeit (Leipzig 1925); S. Bernfeld, Trieb und Tradition im Jugendalter Beiheft 54.

Z. f. angew. Psych. (1931); W. Hoffmann, Pubertätskrisen, in: Erziehungsprobleme der Reifezeit, hrsg. v. H.

Küster (1925); F. Roels, Handboek der psychologie, III (Utrecht 1936); M. J. Langeveld, Inleid, tot de studie der paed, psychologie (Groningen 1937; 3de dr. 1947).

(3, cultuurhistorie), is als ingevulde kalender een vorm van autobiografie, waarbij een levensbeschrijving van dag tot dag ontstaat, die bewogen of onbewogen, eerlijk of oneerlijk, steeds te laat moet beginnen en te vroeg eindigen. De vorm is vaak abrupt en onverzorgd, doch dramatisch en—in zoverre kennis van en oprechtheid tegenover zichzelf de mens vergund is — levensopenbaring. Het dagboek kan enig schriftuur van iemand zijn of onderdeel van een oeuvre; het kan „stillen in den lande” bekend maken en „beroemdheden” doen tegenvallen.

Bij het intieme, ja lichtschuwe karakter van een dagboek hoort, dat het meest na de dood van de auteur, en onvolledig, uitkomt. Van Eeden’s publicatie door hem zelf was een wanhoopsuiting. De Journalen van Huygens jr werden eerst twee eeuwen na hun ontstaan, en dan nog met veel verontschuldigingen (en uitlatingen) uitgegeven. d’Argenson vulde 400 cahiers, Ch. Greville 91 quarto’s, Joubert 200 notitieboekjes, Amiel 173 cahiers of 17000 bladzijden.

Het dagboek is niet uitsluitend Europees. Japanse hofdames beoefenden het genre al in de 10de en 11de eeuw; Makassaren van de 17de eeuw af.

De M.E. Kroniek van de monniken is een (tant soit peu) zakelijk, tenminste onpersoonlijk en oninnerlijk dagboek. In de Renaissance blijft dit eerst zo (Landucci, Diario Fiorentino 1450-1516; Burcardo, Diario (van het pauselijk Hof) 1450-1506 en Marin Sanudo, Venet. D. 1496-1536 (in druk 58 dln)).

Gaandeweg wordt de inhoud van persoonlijker en levendiger aard (Pierre de l’Estoile 1574-1611; John Evelyn 1640-1706 en — het meest populair — Samuel Pepys 1660-’09). Het Piëtisme brengt ook hier verinnerlijking (John Wesley 1725-’91; John Woolman). Hervey, Gellert en Lavater beginnen over het Dagboek te theoretiseren.

Goethe’s dagboek is langdurig (1797 -1831) bij gehouden, doch stelt door zijn niet meer dan secundaire documentatie teleur. De Romantiek brengt vanzelfsprekend een rijke oogst: Byron; Kierkegaard; Stendhal, Benj. Constant, Maine de Biran, Joubert, Delacroix, de Vigny, Baudelaire; Platen; Leopardi.

In Frankrijk blijft onder artisten het houden — en vroeg publiceren! — van een dagboek sindsdien mode: Edm. en Jules de Goncourt (1851-’88), Barrès, Gide, Green, Mauriac, Rolland. In Engeland bestaan van de gebroeders Charles (1814-’60) en Henry Greville uitvoerige notities, alsmede van Gladstone (1826-’96). Voor Duitsland noemen wij Friedrich von Gentz (1800-’29), Vamhagen von Ense (1835-’58) en vooral Friedr. Hebbel (1835-1863).

Met recht werden beroemd de Geneefse professor Amiel, als dichter en wijsgeer reeds vergeten, doch sinds 1923 door Bouvier’s arbeid als artistiek zelfkweller geopenbaard; in Engeland John Addington Symonds en vooral de sombere „Barbellion” (Journal of a disappointed man, 1919). Voorts W. Scawen Brunt. Arn.

Bennett en James Agate. In Rusland valt op Tolstoj (met familie...!); in Amerika G. Bradford (1883-1932).

Dat meer levensbenauwing dan blijde gevoelsovervloed een dagboek dicteert, blijkt uit het feit, dat vrouwen en musici het weinig houden. (Fanny Burney = Mme d’Arblay, Marie Bashkirtseff, Katherine Mansfield). Ook de Joden schijnen het niet zeer nodig te hebben (Moscheles, Th. Herzl, Franz Kafka). De wereldoorlogen brachten natuurlijk enkele belangrijke bijdragen (v.

Hassell, Goebbels, Ciano, Odd Nansen).

In Nederland vallen te noemen: Aernout van Buchell’s Diarium i.579-’99, Const. Huygens jr, Joh. Wassenaar, v. Loo, G.

K. van Hogendorp, Willem de Clercq (bloemlezing door Allard Pierson), Gerard Bilders, Fred. van Eeden, Pieter van der Meer de Walcheren en Bert Voeten (Het „Bureau voor Oorlogsdocumentatie” beschikt al over 400 stuks). In Vlaanderen dienen genoemd te worden: St. Streuvels, Joh. de Maeght, Fl. Clouteele, G.

Engelberg, Wies Moens, Maur. Gilliams. Zuid-Afrika: Adam Tas en G. Preller.

DR G.KALFF

Lit., bibl.: Misch, Gesch. der Autobiographie. Voor Engeland: Arthur Ponsonby, English Diaries (1923), met latere aanvulling over de Scotch en Irish D. Voor Amerika: W. Matthews, Am. diaries, an annotated bibliography, prior to 1861 (1945).

Voor Nederland G. Kalff, Het Dietsche dagboek (1935).

< >