Een staat is aansprakelijk voor de schending van de hem door het volkenrecht opgelegde verplichtingen, voor zover die schending hem kan worden toegerekend en voor zover door die schending door een andere staat of diens onderdanen schade (ook uitsluitend morele schade) is geleden. De schending geschiedt door een zgn. volkenrechtelijk delict, d.i. een met het volkenrecht strijdige handeling of nalatigheid van een staat, begaan door zijn organen.
Particulieren kunnen geen volkenrechtelijke delicten begaan; door hun handelingen kan evenwel aansprakelijkheid van de staat ontstaan, wanneer deze op enigerlei wijze voor hun daad verantwoordelijk kan worden gesteld, bijv. wanneer staatsorganen bij het plegen ervan medewerking hebben verleend of niet de redelijkerwijze te eisen maatregelen hebben genomen om hem te voorkomen, dan wel wanneer een zekere medeplichtigheid van de staat door oogluikende toelating kan worden aangenomen wegens het niet nemen van redelijkerwijze te eisen maatregelen ter opsporing en bestraffing der schuldigen, indien het een onder de strafwet vallend feit betreft.Men onderscheidt onrechtmatige daden t.o.v. een vreemde staat (bijv. niet-nakomen van verdragen, aanvalsoorlog; z sancties) of een vreemd staatsorgaan of ten opzichte van onderdanen van een vreemde staat. De laatste soort daden kunnen uitgaan zowel van de wetgevende, als van de uitvoerende, rechterlijke en politieorganen.
Als onrechtmatig, voor wat de daden van het wetgevend en het uitvoerend gezag betreft, moeten bijv. worden aangemerkt daden of verzuimen, in strijd met volkenrechtelijke verplichtingen, maatregelen, rechtstreeks gericht op de beëindiging — in strijd met de contractuele bepalingen — van door de staat zelf verleende concessies of door hem gesloten contracten, annulering van schulden of eenzijdige wijziging — behoudens onafwijsbare financiële noodzaak — der betalingsvoorwaarden en onvoldoende bescherming van de vreemdeling. De mate van aansprakelijkheid zal afhangen van de feitelijke omstandigheden.
Aansprakelijkheid van de staat voor handelingen van rechterlijke organen bestaat in de gevallen, waarin een vreemdeling schade heeft geleden, doordat de rechtspraak is gebleven beneden de eisen, die daaraan redelijkerwijze kunnen worden gesteld. Men duidt deze handelingen te zamen aan met de term „rechtsweigering”, déni de justice.
Als voorbeelden kunnen worden genoemd: weigering de vreemdeling tot de nationale rechtbanken toe te laten ter handhaving van zijn rechten, opzettelijke of buitensporige vertraging in de behandeling der zaak, het niet uitvoeren van het vonnis, klaarblijkelijke partijdigheid ten nadele van de vreemdeling, onrechtmatige arrestatie of gevangenschap en ruwe of harde behandeling bij de arrestatie of tijdens de gevangenschap (z Gosta Rica Packet).
De betering van volkenrechtelijke delicten kan bestaan in een schadevergoeding, ook voor winstderving en morele schade, verder het straffen van schuldigen, het aanbieden van verontschuldigingen enz. De aansprakelijkheid der staten voor schade, op hun gebied aan vreemdelingen toegebracht, was een der onderwerpen, behandeld ter Haagse Codificatie-conferentie in 1930 (z codificatie); een verdrag terzake is niet tot stand gekomen.
MR L. V. LEDEBOER
Lit.: A. Roth, Das völkerrechtl. Delikt vor u. in den Verhandl. auf der Haager Kodificationskonferenz 1930 (Leipzig 193a); L. Pons, La responsabilité internat, de l’état à raison de dommages causés sur son territoire aux étrangers (Toulouse 1936); M. M. Whiteman, Damages in Internat. Law (1 dl in3 bdn, Washington 1937-1943); A. V. Freeman,The Internat. Responsibility of States for Denial of Justice (London 1938); H. Silvanie, Responsibility of States for Acts of Unsuccessful Insurgent Governments (New York 1939); M. G. Gohn, La théorie de la responsabilité internationale (Recueil des cours de l’Acad. de droit internat, de La Haye, dl 68, Paris 1947); R. Ago, Le délit internat, (idem, dl 68, Paris 1947); J. P. A. François, Handboek van het Volkenrecht, dl I (Zwolle 1949); A. S. Bilge, La responsabilité internat, des états et son application en matière d’actes législatifs (Istanbul 1950).