Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Staal

betekenis & definitie

(1, bouw- en waterbouwkunde) is grondslag, ondergrond. Bij dijkbouw spreekt men van het dijkstaal; een dijk rust op goed of slecht staal.

Bij gebouwen noemt men staal de aanwezige, enigszins uitgegraven grondslag, waarop de funderingsmuren rusten; een fundering op staal heeft derhalve geen heipalen, putten, gezonken caissons of dergelijke, en de naam „fundering op staal” wordt gebruikt als tegenstelling tot „fundering op palen” enz.(2) noemt men die soorten van smeedbaar ijzer, die uit het hoogovenruwijzer bereid worden in vloeibare toestand, dus volgens het Bessemer-, Thomas-, Siemens-Martin-, electro-proces, enz. De vroegere benaming voor dit materiaal was vloeiijzer, in tegenstelling met welijzer, dat bereid wordt in de puddeloven, d.w.z. in deegachtige toestand en dat men tegenwoordig ijzer noemt.

In vroeger jaren (tot ca 1930) kende men naast het vloeiijzer ook het vloeistaal en men sprak kortweg van ijzer en staal. Het onderscheid bestond hierin, dat het vloeistaal een hoger koolstofgehalte had en daardoor hardhaar was, hetgeen bij vloeiijzer niet het geval was. Deze definitie leidde echter tot allerlei misverstand en is dan ook geheel in onbruik geraakt.

Met betrekking tot de wijze van bereiding onderscheidt men Bessemer-, Thomas-, Siemens-Martin, electro-staal, enz. Met betrekking tot de samenstelling spreekt men van ongelegeerde en gelegeerde staalsoorten. Onder ongelegeerde staalsoorten verstaat men die stalen, waarvan de vastheidseigenschappen in hoofdzaak door het koolstofgehalte bepaald worden. Het begrip „ongelegeerd staal” is dus minder juist; men zou beter kunnen spreken van koolstofstaal. Gelegeerde staalsoorten danken hun vastheidseigenschappen in hoofdzaak aan andere bijmengsels, die gewoonlijk bij de aanduiding van het staal met name genoemd worden. Men spreekt bijv. van Nikkelstaal, Chroom-nikkelstaal, Molybdeenstaal, Vanadiumstaal, Siliciumstaal, Mangaanstaal, enz. Ook deze verschillende staalsoorten worden weer onderverdeeld; de indeling van de ongelegeerde staalsoorten geschiedt naar hun sterkte en zij worden aangeduid met een getal, dat de minimum breukgrens in kg/mm2 aangeeft bijv. St. 37, St. 50, St. 60, enz.

Staalbouwkunde

(kortweg: staalbouw) noemt men die tak van de burgerlijke bouwkunde, waarbij als bouwmateriaal staal wordt gebruikt, gewoonlijk in de vorm van walsprofielen (hoekstaal, balkstaal, kanaalstaal, enz.). Het is dus de leer der zgn. staalconstructies, waaronder gerekend worden overkappingen, kolommen, geraamten voor loodsen, fabrieksgebouwen, hangars, ketelhuizen, tribunes, enz. In het algemeen worden bij dergelijke constructies de wandbekleding en dakbedekking van andere materialen vervaardigd (steen, beton, hout, bouwplaten); soms echter wordt ook daarvoor staal toegepast, gewoonlijk in de vorm van gegolfde of geperste platen.

De genoemde staalconstructies zijn direct als zodanig herkenbaar, vooral wanneer de beschouwer zich in het gebouw bevindt, aangezien de stalen onderdelen duidelijk zichtbaar zijn en een overwegende rol spelen in het aspect.

Een andere belangrijke tak der staalbouwkunde is de staalskeletbouw. Onder een staalskelet verstaat men een stalen geraamte, gewoonlijk uitsluitend samengesteld uit balken en kolommen, dat dient om de belastingen van huizen, kantoorgebouwen, kazernes, hospitalen, enz. naar de funderingen over te brengen. Dergelijke staalskeletgebouwen zijn, voor de leek althans, niet als zodanig herkenbaar, aangezien het stalen geraamte door ommetseling of bekleding aan het oog onttrokken is. Toepassing van het staalskelet leidt tot bijna onbegrensde mogelijkheden. De befaamde „wolkenkrabbers”, waarvan de hoogste (Empire State Building) een hoogte heeft van 381 m zijn daar voorbeelden van. Ook in Nederland bestaan vele staalskeletgebouwen, waarvan genoemd worden de Rijksverzekeringsbank en het Citytheater in Amsterdam, het K.L.M.-gebouw in Den Haag, het derde jaarbeursgebouw in Utrecht, het hoofdgebouw van de Koninklijke Nederlandse Hoogovens en Staalfabrieken te IJmuiden, en vele andere.

PROF. E. A. VAN GENDEREN STORT.

< >