Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SOMALI

betekenis & definitie

een volk, dat in de N.O. hoek van Afrika woont, tussen de Golf van Aden in het N. en de Dsjoeb, die even ten Z. van de aequator uitmondt in de Indische Oceaan. In het binnenland reikt het Somaligebied tot dat der Galla’s.

De Somali zijn van oorsprong een blank volk, maar hebben heel wat negerelementen opgenomen. Daardoor zijn ze meer of minder getint en hebben ze kroeshaar. Maar de gezichten vertonen weinig negertrekken.De Somali worden gerekend tot de Hamietische herdersvolken van Oost-Afrika. Eigenlijke nomaden zijn de Somali niet of niet meer, maar er wordt wel veel met het vee getrokken. De woningen worden opgetrokken van vellen en matten, minder van steen. Maar de dorpen zijn dikwijls tijdelijk verlaten, doordat de bewoners er met het vee op uit zijn. De ouden van dagen blijven dan achter, maar de gewoonte wint veld, dat alleen de jonge mannen met het vee (vnl. schapen en geiten, weinig runderen) trekken. Kamelen worden door vrouwen gehoed en gemolken. Enige landbouw wordt naast de veeteelt uitgeoefend, vooral langs de kust.

De Somali worden verdeeld in twee hoofdgroepen, de Hacha en de Irir of Haouiya, die beide weer talrijke stammen tellen. Een verachte stand, waarschijnlijk nakomelingen van een onderworpen volk, houdt zich met de jacht bezig, die uitgeoefend wordt met pijl en boog. De Somali vinden de jacht een minderwaardig bedrijf.

De Somali zijn overtuigde aanhangers van de Islâm of van wat ze hier voor houden. Hun kennis er van is tamelijk gebrekkig. Polygamie komt vrij veel voor.

Hun taal is Hamietisch, met Arabische bestanddelen.

Lit.: L. Reinisch, Die S. Sprache, 3 dln (1900-’03); G. Ferrand, Les Çomalis (1903); J. W. C.

Kirk, Grammar of the Somali language (1905); A. Hamilton, S. (1911); H. Rayne, Sun, sand and S. (1921); M. Orasso, Elementi per lo studio della lengua somala (Milano 1931); N. Puccioni, Antropologia e etnografia delle genti della Somalia (Firenze 1932).

< >