Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NOMADEN

betekenis & definitie

noemt men volken zonder vaste woonplaats. Het zijn de middelen van bestaan die een sedentaire levenswijze onmogelijk maken.

Zo zijn verzamelaars en jagers als de Pygmeeën van Centraal-Afrika, de Bosjesmannen, de Andamanezen, de Aëta’s, maar ook de Eskimo’s en verschillende Indianenstammen van Noord- en Zuid-Amerika, nomaden. Zij leven in kleine horden, groepjes van aan elkaar verwante families, die gewoonlijk een eigen zwerfgebied hebben. Zijn de eetbare gewassen in de omgeving verbruikt, dan zullen zij de nederzetting opbreken en naar een andere streek gaan. Ook de trek van de door hen gejaagde dieren (bijv. de bisons in Noord-Amerika) dwingt hen tot nomadiseren. Zo is het begrijpelijk, dat hun woningen een zeer tijdelijk karakter hebben. Bij de verzamelaars en jagers zijn het in de regel niet meer dan „windschermen”, fragiele bouwsels uit takken en bladeren vervaardigd, die enigszins tegen wind en regen beschutting bieden.

Alleen bij de Eskimo’s en de verzamelende en jagende Indianen vinden wij tenten gebruikt, hetgeen wil zeggen dat zij een woning hebben van stokken en dierenvellen vervaardigd, die zij met zich meevoeren, wanneer de horde zich verplaatst. Dit is alleen mogelijk doordat zij de hond als trekdier bezigen. De Eskimo’s gebruiken de tenten wanneer zij ’s zomers op het vasteland op rendieren (carriboe) jagen, anders hebben zij óf sneeuwhutten óf blokhutten. Tot de verzamelaars en jagers kunnen ook de vissers gerekend worden. Zo zullen delndianenvandeN.W.-kustvan Noord-Amerika, en de Orang-Laoet in Indonesië, al naar het visseizoen, zich verplaatsen.De tweede groep nomaden wordt door die der veetelers gevormd. Wij vinden deze vooral in Azië en Noord-Afrika. De vaak zeer grote kudden maken nomadiseren nodig, in verband met de weidegelegenheid. De veeteeltnomaden bewonen allen tenten. Het materiaal daarvoor wordt hun door hun vee geleverd, terwijl de dieren ook voor het transport worden gebruikt.

Het is duidelijk, dat klimatologische omstandigheden van grote invloed zijn op het nomadiseren, zodat dit de vorm van seizoen-migratie kan aannemen. Zo goed als in Zwitserland de runderen alleen gedurende de zomer op de bergweiden kunnen grazen en in de winter naar de vlakte worden gebracht, trekken de Siberische volken met hun rendieren ’s zomers de toendra op, omdat daar voedsel voor deze dieren te vinden is en de muggen het verblijf in de bossen dan onmogelijk maken. In de winter zoekt men de beschutting van de wouden weer op. Elders beheerst de tegenstelling droog en nat het nomadisme. Zo trekken de Arabische Bedoeïenen in hun zwerfgebieden rond, steeds de gedeelten met de meeste neerslag opzoekende. De Bosjesman trekt in de regenperiode dieper de Kalahari in, om in de droge periode weer weg te trekken. Men kan het ook zo zeggen, dat de Kalahari-woestijn, voor zover onbewoonbaar, met de regen- en droge periode inkrimpt en uitzet.

Wanneer sprake is van semi-nomaden, doelt men op mensengroepen die, hoewel sedentair, toch na zekere tijd van gebied verwisselen. Het primitieve karakter van hun landbouw (die goeddeels roofbouw is), maakt zulk een verhuizing na bepaalde perioden nodig.

PROF. DR H. TH. FISCHER.

< >