Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SNORRI STURLUSON

betekenis & definitie

IJslands geleerde (hoeve Hvamm, op IJsland, 1178 - Reykjaholt 22 Sept. 1241), die in de geschiedenis der Scandinavische en IJslandse letterkunde een gewichtige rol vervult, behoorde tot een der aanzienlijkste geslachten, dat der Sturlungen. Van zijn derde jaar af werd hij opgevoed bij Jon Loptsson, de kleinzoon van Sæmund, te Oddi.

Aan de familietwisten der Sturlungen, waarover de Sturlungasaga handelt, nam hij ijverig deel, ofschoon niet altijd op loffelijke wijze, terwijl hij niet is vrij te pleiten van eer- en hebzucht. In 1237 moest hij voor zijn broeder Sighvat en diens zoon naar Noorwegen, naar hertog Skuli vluchten, met wie hij tijdens zijn eerste verblijf in Noorwegen (1218) een hartelijke vriendschap had aangeknoopt. Koning Haakon V die hem van medeplichtigheid aan de opstand van Skuli verdacht, zag hem in strijd met het uitgevaardigd verbod in 1239 naar IJsland terugkeren, beschuldigde hem van hoogverraad en zorgde, dat hij door zijn eigen schoonzoon Gizurr overvallen en vermoord werd.Roemrijker dan de staatkundige loopbaan is de letterkundige werkzaamheid van Snorri Sturluson. Deze bleek vooral in de Heimskringla, een verzameling van sagen omtrent koningen van Noorwegen. Over het aandeel van Snorri Sturluson aan die verzameling zijn de gevoelens verschillend; in ieder geval is bekend, dat hij gebruik maakte van voorhanden saga’s en het is zijn voornaamste verdienste, dat hij de aanwezige bouwstoffen geschift en bewerkt gebruikt heeft. Bovendien munt het werk uit door een voortreffelijke stijl, zeer geslaagde karakterschetsen en een critisch inzicht in het gebruik van bronnen. Niet minder belangrijk is een uitvoerige poëtica, die hij onder de naam Edda (de betekenis van dit woord is niet duidelijk; zie Edda) heeft samengesteld en die thans Snorra Edda (d.i. de Edda van Snorri) genoemd wordt.

Men kan dit werk een handboek voor Skalden noemen. Het bestaat uit drie delen: de Gylfaginning, een dikwijls in humoristische stijl geschreven overzicht van heidense mythen (waarvan sommige alleen hier overgeleverd zijn), de Skáldskaparmál, waarin het gebruik van de kenningen behandeld en met talrijke voorbeelden toegelicht is, en het Háttatal oflijst van versvormen, waarin Snorri, in de vorm van een lofdicht op Haakon V en Skuli, een honderdtal variaties van de Skaldische strofe behandelt. Ook de Egilssaga is wel aan Snorri toegeschreven, echter zonder stellig bewijs.

Bibl.: Heimskringla, utg. ved F. Jónsson (4 dln, Kebenhavn 1893-1901); Edda Snorra Sturlusonar (Arnamagneaanse uitgave, 3 dln, København 1848-1887); Snorra Sturlusonar Edda, utg. ved F. Jónsson (København 1931). Duitse vert.: Königsbuch, übertr. v. F. Niedner, 3 dln (Jena 1922, Thule II, 14/16); Die jüngere Edda, übertr. v.

G. Neckel u. F. Nieder (Jena 1925, Thule II, 20). Eng. vert.: The Story of the Kings of Norway, by W. Morris and E.

Magnusson, 3 dln (London 1893-’95); Heimkringla ed. by E. Monsen (Cambridge 1932).

Lit.: S. Nordal, S. (Reykjavik 1920); F. Paasche, S. og Sturlungerne (Oslo 1922); P. Wieselgrén, Författerskapet till Eigla, diss. Lund (1927).

< >