Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LANGOBARDEN

betekenis & definitie

(Longobarden, Lombarden), Germaans volk, tot de stam der Sueven behorende, woonde bij de aanvang onzer jaartelling aan de benedenloop der Elbe, waarschijnlijk op de linkeroever, waar plaatsnamen, als Bardengou en Bardowiek, aan hen herinneren. In het jaar 5 n.

Chr. werden zij door Tiberius verontrust. In 17 voegden zij zich bij Arminius. Daarna vinden wij geruime tijd niets over hen vermeld. In de loop der 2de eeuw begonnen zij vermoedelijk deel te nemen aan de volksverhuizingen, die hen, na veelvuldige oorlogen naar het Waagdal brachten, waar zij met het Oostromeinse rijk in aanraking kwamen, het Christendom, volgens de Ariaanse belijdenis, aannamen en eindelijk, na hevige worstelingen, door vernietiging van het rijk der Herulen (512) en der Gepiden (566 of 567), Pannonië veroverden. Onder druk der Avaren trokken zij in 568 naar Italië, waarvan hun koning Alboin het N. (sindsdien Lombardije geheten) en Midden veroverde, met uitzondering van de kustgebieden. Hier kwamen zij in nauwere aanraking met de Beieren en Alamannen, waardoor te verklaren is, dat er merkwaardige overeenstemmingen tussen deze volken bestaan in de ontwikkeling van hun taal en staatkundige instellingen. In de tijd van verwarring na de dood van Alboin (572) werden nog Spoleto en Benevento door afzonderlijke aanvoerders bezet. Ten gevolge van de Frankische bedreiging kwam er weer eenheid onder koning Authari (584-590).Deze versloeg de vijanden, herstelde de rust en voerde een geregeld bestuur in. Hij benoemde gastalden, die voor de schatkist zorgden, de domeinen bestuurden, als rechters vonnis spraken en de eigenlijke vertegenwoordigers der Romeinse bevolking vormden. Naast hen stonden de hertogen (duces) door de koning voor levenslang aangesteld tot bevelhebbers, rechters en bestuurders. Aan hen waren ondergeschikt de sculdasii (scheba’s der oude Friezen), als rechters in bepaalde districten, en aan dezen wederom de decani en saltarii.

Op kerkelijk gebied had de inval der Langobarden een grote verwarring veroorzaakt. Het middelpunt van de tegenstand tegen de Langobarden vormden het Byzantijnse Ravenna en het Roomse pausdom. Doch juist door die verwarring ontstonden eenheid en vastheid in de Italiaanse kerk, en Gregorius de Grote, de tijdgenoot van Authari, legde daardoor de grondslagen, waarop zich later het pausdom verhief. Deze paus vond een ijverige bondgenote in Theodelinde, de dochter van hertog Garibald van Beieren, die eerst gehuwd was met Authari, later met diens opvolger Agilulf (gest. 616). Zij wist deze te bewegen de geestelijkheid in het bezit van een gedeelte van haar vermogen en van haar aanzien te herstellen en zijn zoon Adelbald in de Katholieke Kerk te laten dopen. Ofschoon Adelbald in 625 door zijn Ariaanse zwager Ariowald van de troon gestoten werd en op Ariowald weder een Ariaans heerser, Rothari (636-652), volgde, maakte het Katholicisme toch grote vorderingen.

Met Aribert, een broederszoon van Theodelinde, begint in 663 de rij der Katholieke vorsten. Zijn voorgangers hadden het gebied uitgebreid. Agilulf had enige vroeger nog niet onderworpen steden, o.a. Padua, Cremona en Mantua, veroverd en Rothari maakte zich meester van het kustgewest van Tuscië tot aan de Frankische grenzen. Ook was de regering van Rothari belangrijk, doordat hij de rechten van de Langobarden liet optekenen, onder de naam Edictum Langobardorum (643). Die rechten zijn later door de koningen Grimoald (662-672), Liutprand (712744), Ratchis f746), Aistulf (748-756) en Desiderius (756-774) herzien, uitgebreid en voortgezet en zij bleven ook na de verovering door de Franken van kracht.

Na de dood van Grimoald volgden verschillende heersers, totdat de Langobarden in Liutprand een krachtig koning kregen, die de macht van de staat aanmerkelijk verhoogde, binnenlandse onlusten dempte en zich de verovering van geheel Italië ten doel stelde. Nauwelijks had echter paus Gregorius II (715-731) met hulp der Langobarden zijn langgewenste onafhankelijkheid van de Oostromeinse keizer verkregen, of hij verbond zich met de hertogen van Spoleto en Benevento, om de veroveringszucht van de koning der Langobarden te beperken. Liutprand overwon de beide hertogen; de paus verloor zijn onafhankelijkheid. Gregorius III (731-741) wendde zich in 740 tot de Frankische majordomus Karel Martel, wie hij de beschermheerschappij over Rome aanbood. De hulp van Karel Martel beperkte zich slechts tot voorspraak voor de paus. Paus Zacharias (741752) verkreeg door onderhandelingen een voordelige vrede. De opvolger van Liutprand, een hertog van Friaul, Ratchis genaamd, liet alle veroveringsplannen varen en werd afgezet. Toen daarna Aistulf, de broeder en opvolger van Ratchis, de oorlog met kracht weder opvatte, begaf paus Stephanus II (752-757) zich naar Pippijn de Korte en smeekte hem om hulp. Pippijn gaf gehoor aan zijn verzoek en dwong de Langobardenkoning in twee veldtochten (754-756) hem de veroverde landstreken af te staan, die hij daarna schonk aan de paus. Uit deze schenking van Pippijn ontstond later de Kerkelijke Staat.

De opvolger van Aistulf, Desiderius (756-774), kwam in conflict met Karel de Grote, die het Langobardische rijk veroverde en bij het Frankische inlijfde (773-776). Daar de Langobarden ondertussen geheel en al geromaniseerd waren, smolten zij met de overige bevolking van Italië samen.

Bronnen: Monumenta Germaniae historica, Leges dl IV: Leges Langobardorum (1868). Scriptores renun Langob. et Ital. (1878); Codice diplomatico longobardo (Roma 1929); Istituta regalia et ministeria camerae regum Longobardorum et honorentiae civitatis Papae (1933).

Lit.: L. Schmidt.. Aelteste Gesch. der Langobarden (1884); Idem, Gesch. der deutschen Stämme (dl I, 3de dr., 1941); J. Weise, Italien und die Langob. Herrscher von 568-628 (1887); T. Hodgkin, Italy and her invaders (dln V-VI, 2de dr., 1916); Tamassia, Longobardi Franchi e chiesa Romana fino a’tempi di re Liutprando (1888); R. Poupardin, Etudes sur les principautés lombardes de l’Italie méridionale et leurs rapports avec 1’empire franc (1907); P. Villari, Le invasioni barbariche in Italia (1901); G. Romano, Le dominazione barbariche in Italia (1909); L. M. Hartmann, Gesch. Italiensim Mittelalter II, 1 (1900); N. Aberg, Die Goten und Langobarden in Italien (1923); G. Pochettino, I Longobardi nell’Italia meridionale (570-1080) (1930); E. Gamillscheg, Romania Germanica (1935); E. Schaffran, Gesch. der L. (1938); O. Tschumi, Burgunder Alemannen und L. in der Schweiz (1945); Die Gesetze der L., übertr. u. bearb. von Franz Beyerle (1947); W. Bruckner, Die Sprache der L. (1895).