Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SKELETBOUW

betekenis & definitie

is de in de bouwkunde gebruikelijke naam voor een constructiewijze waarbij de dragende functie van de muren wordt overgenomen door een geraamte van hout, staal of gewapend beton, zodat de belastingen, door het gebouw veroorzaakt, in enkele punten geconcentreerd de fundering bereiken.

Deze methode heeft vooral voor grote gebouwen vele voordelen en wordt daarvoor tegenwoordig dan ook bijna steeds gevolgd. Enkele voordelen zijn:

1. vermindering van het eigengewicht; doordat nl. de muren nu uitsluitend dienen als afsluiting van binnen naar buiten, kunnen zij voor die functie op een andere, doelmatiger wijze, dikwijls uit zeer licht, doch waterdicht en goed isolerend materiaal worden samengesteld;
2. vergroting van de stijfheid van het gebouw; het skelet kan nl. als een volkomen stijf geheel worden uitgevoerd, zodat verzakkingen ten gevolge van ongelijke belasting der fundering door muren van verschillende zwaarte, niet behoeven plaats te vinden; deze grote stijfheid is ook van veel belang in streken waar aardbevingen voorkomen;
3. ruimtewinst, doordat de muren dunner kunnen worden;
4. de constructie kan geheel berekend worden.

Een skelet bestaat uit vloeren, balken, die de vloeren dragen, en kolommen die de balken torsen en het gehele gewicht naar de fundering overbrengen. De buitenwanden worden voor elke verdieping op een randbalk geplaatst of op een overstekende strook van de vloer. Gewapend-beton-skeletten zijn brandvrij en lenen zich goed voor toepassing bij buitenwanden in metselwerk van bak- of natuursteen. Staalskeletten zijn licht en snel te monteren, waardoor renteverlies tijdens de bouw bespaard kan worden. Houtskeletten (zie werk en vakwerk) komen weinig voor. De toepassing beperkt zich in Nederland tot kleine gebouwen, die ook overigens geheel in hout worden uitgevoerd en dus meestal tijdelijk zijn.

IR F. J. GOUWETOR

Lit.: E. A. van Genderen Stort, Staal (1933); IJ. M. D. Kentie, Gewapend Beton in de Praktijk; Konr. Wachsmann, Holzhausbau (Berlin 1930); Ed. Jobst Siedler, Die Lehre vom Neuen Bauen (Berlin 1932).

< >