Men onderscheidt vloeren naar de ligging in kelder-, verdieping- en zoldervloeren; naar de constructie in massieve en holle, dek-, onder- en draagvloeren; naar het materiaal in houten en stenen. Een vloerconstructie bestaat in het algemeen uit een dekvloer, een ondervloer, de draagconstructie en het plafond.
Voor dekvloer en moeten materialen gebruikt worden, die bestand zijn tegen de mechanische slijtage, door het belopen (of berijden) veroorzaakt, terwijl de aard van het materiaal aangepast moet zijn aan het doel van het vertrek, waarin de vloer zich bevindt. Het materiaal voor een ondervloer moet geschikt zijn voor de solide bevestiging van de dekvloer, voor het gelijkmatig overbrengen van de vloerbelasting op de draagconstructie en tevens zal vaak de eis gesteld worden, dat de ondervloer geluiddempend is en geschikt om eventuele oneffenheden van de draagconstructie weg te werken. De draagconstructie van de vloer moet de ondervloer kunnen ondersteunen en tevens de belastingen, die de vloer ondervindt, kunnen overbrengen naar de muren of het skelet (z skeletbouw) van het gebouw. Voor woningen maakt men in eenvoudige bouw in kamers meestal gebruik van een dekvloer uit vurenhouten planken, met messing en groef in elkaar gewerkt, zonder ondervloer over een houten balklaag (z balk) als draagconstructie, al of niet voorzien van een plafond. In keukens, badkamers en vestibules gebruikt men als dekvloer vaak terrazzo , zonder ondervloer, op een gewapendbeton-draagvloer. In iets kostbaarder woningen kiest men als dekvloer dikwijls een parketvloer.
De meer bijzondere dekvloeren kunnen verder in drie groepen worden verdeeld, nl.:
a. de geluiddempende en isolerende;
b. de alleen voor water en
c. de ook voor vet en zuren onaantastbare vloeren.
Tot de eerste groep behoren de naadloze vloeren. De hoofdbestanddelen hiervan zijn houtzaagsel, gebonden met magnesiacement, al of niet met kleurstoffen, nl. houtgraniet-, dermas-, dolomiet- e.d. vloeren, ter dikte van 5 mm. Tot de tweede groep kan men alle natuurstenen vloeren rekenen, bijv. vloeren van marmeren, hardstenen of zandstenen tegels in mortel , meest op een gewapend beton-vloer, vroeger op gemetselde gewelven aangebracht. De derde groep omvat ten slotte de zgn. vet- en zuurvrije dubbel-hardgebakken vloertegels en de zeer kostbare granivervloeren (z steenglas).
Meer bijzondere vloeren zijn die welke gemaakt zijn van vooraf op de bouwplaats of in de fabriek vervaardigde en later in het bouwwerk aaneengesloten betonplaten, onder meer de Dhavevloer, Cusvellervloer, Bendor-balkenvloer. In deze platen zijn kokers gespaard waarin de leidingen kunnen worden aangebracht en welke geluiddempend zijn. Zij worden aan de bovenzijde voorzien van een dekvloer en aan de onderzijde afgepleisterd.