Engels dichter (1460? - Westminster Abdij 21 Juni 1529), speelde een belangrijke rol in het wetenschappelijke en politieke leven van zijn tijd. Hij studeerde te Oxford, Cambridge en Leuven en werd in 1490 huisleraar-gouverneur van de zoons van Hendrik VII.
Zijn ervaringen aan het hof legde hij vast in de satire The Bowge (portefeuille) of Court (1498), dat teruggaat op Sebastian Brant’s Narrenschiff.
In 1499 prees Erasmus hem als de gecombineerde Homerus en Vergilius van Engeland. Klaarblijkelijk in ongenade gevallen aan het hof, werd hij ca 1504 pastoor te Diss in Norfolk, doch keerde na de troonsbestijging van Hendrik VIII in 1509 naar Londen terug, waar hij, aanvankelijk een gunsteling, al spoedig de verbitterde tegenstander van kardinaal Wolsey werd. Zijn grootste bekendheid berust thans op de felle, tegen Wolsey gerichte, gedichten Colyn Cloute (1519-’20), Speke Parrot (1521) en Why Come Ye Nat te Courte? (1522-’23), waarvoor hij zozeer de wraak van de kardinaal vreesde, dat hij asyl zocht in de Westminster Abdij, waar hij tenslotte stierf. Zijn gedichten bereikten juist in de tijd dat hij niet aan het hof verkeerde, hun kenmerkende kracht, hun ruige toon en metrische oorspronkelijkheid. Hij schreef ook drie toneelstukken, waarvan er slechts één, Magnificence (1515-’16), een „morality play”, bewaard is.
Bibl. (behalve genoemde): Philip Sparow (1508); The Tunnynge of Elynour Rummyng (ca 1513). The Poetical Works of J. S., ed. A. Dyce (2 vols, 1843); The Complete Poems of J. S., Laureate, ed.
P. Henderson (1931; spelling gemoderniseerd), A Selection ed. with an Introd. by V. de Sola Pinto (1950).
Lit.: Jan Gordon, J. S., Poet Laureate (Oxford 1943).