(1, staalbouw), staafconstructie, opgebouwd uit rechte staven, die telkens een driehoek insluiten en waarbij de verbindingen zodanig worden geconstrueerd, dat deze voor de berekening als scharnieren kunnen worden aangenomen.
De constructie is bedoeld om slechts in de knopen te worden belast. In dit geval ontstaan in de staven slechts trek- of drukkrachten en geen buiging, als gevolg waarvan met lichte staafproducten kan worden volstaan. Door een doelmatige onderverdeling wordt de kniklengte van de gedrukte staven beperkt. Als het aantal staven niet groter is dan door de vormvastheid wordt vereist, ontstaat een zgn. inwendig statisch bepaalde constructie, waarbij de staafkrachten uit het evenwicht kunnen worden bepaald. Daartoe moet tussen het aantal staven s en het aantal knopen k bij een plat vakwerk het verband bestaan: s = 2k—3 en bij een ruimtevakwerk: s = 3k — 6.
Het systeem heeft ruim toepassing gevonden in de staalbouw, o.m. voor kapconstructies, overbruggingen, kranen en transportinrichtingen, masten voor hoogspanningsleidingen, radiotorens e.d. In tegenstelling met het vakwerk staan de volwandige constructies enerzijds en de portaal- en raamconstructies anderzijds.
(2, houtbouw), samenstelling van stijlen, regels en schoren, die de draagconstructie van het gebouw vormt en waar de vloeren en het dak aan bevestigd zijn; reeds toegepast in de Oudheid, en in de Middeleeuwen in Nederland algemeen gebruikelijk.
De muren zijn eenvoudige vulwanden, die geen dragende functie te vervullen hebben en slechts voor warmte- en geluidsisolatie en vochtwering dienen. Zij worden van hout of leem vervaardigd, of bestaan uit een halfsteensmuur met een waterdichte laag er achter. In principe vertoont het vakwerk dus dezelfde functiesplitsing, dat wil zeggen een splitsing in een dragend en isolerend deel van de constructie, als het moderne betonskelet.
Lit.: R. Gulden, Rahmentragwerke und Durchlauftrager, 2. Aufl. (Wien 1943); A. Fischer, Calcul des cadres par la méthode des déformations (Paris 1950); W. C. Coepijn, Berekening van staafwerken volgens de methode „Cross”, 2de dr. (Groningen 1949) ; J. Pirlet, Statik der rahmartigen Tragwerke (Berlin 1951); F. H. Mijling, Het berekenen van statisch onbepaalde balken, stijve raamconstructies, vierendeelliggers, spanten en portalen volgens de methode „Cross” met virtuele knoopverplaatsing (Amsterdam 1949); W. Stoy, Der Holzbau, 3. Aufl. (Berlin 1942).