Frans dichter (Lyon 1501 - ca 1560), een eeuwen lang vergeten of verkeerd geïnterpreteerde dichter, was het erkende hoofd van de zgn. Lyonse dichterschool van de Renaissance, een man van brede cultuur en grote eruditie, bevriend met humanisten als Etienne Dolet, Bonaventure Despériers, met dichters en dichteressen als Antoine Héroët of Louise Labé.
Bij zijn leven genoot hij groot aanzien, niet alleen als ontdekker van het apocriefe graf van Laura, Petrarca’s inspiratrice, of als organisator van de feestelijkheden, bij de intocht van Hendrik II (1547), maar vooral als dichter van Délie, object de la plus haute vertu (in 449 tienregelige strophen), precieus van vorm en hermetisch van inhoud. Tot voor kort beschouwde men Délie als een allegorisch gedicht (Délie zou het anagram zijn van „l’idée”), een uiteenzetting van de neo-platonische filosofie, welke toentertijd met name in Lyon werd beleden. De moderne critiek heeft aangetoond, dat Scève in dit gedicht de reële liefde bezong voor Pernette de Guillet, een dichteres uit de Lyonse kring, onder Italiaanse invloed in precieuze vorm wel is waar, maar ook met verzen die tot de schoonste behoren van de Franse letterkunde.In Saulsaye, Eglogue de la vie solitaire (1547) bezong de teleurgestelde minnaar de liefde tot de natuur in de vorm van de herderspoëzie zijner dagen. Microcosme (1562) is met zijn 3000 verzen een soort encyclopedie voor de gehele wetenschap en de filosofie van de Renaissance, waarin Scève de lof zong van de mens, de schepper van de vooruitgang.
De politieke en economische achteruitgang van Lyon bracht tevens het einde van Scève’s glorie, maar hij wordt thans erkend als een der grootste dichters uit de Franse literatuur, die door zijn hoge opvatting van de poëzie verwant is aan P. Valéry.
DR R. WIARDA
Bibl.: Délie; p.p. M. Parturier (1916); Œuvres, p.p. Guégan (1927); Choix de textes, p.p. A. Béguin (1947).
Lit.: A. M. Schmidt, La poésie scientifique en France au XVIe siècle (1939); V. L. Saulnier, M. S. (1948, 2 vol.).