heeft als wijsgerige term, samen met zijn tegendeel, subject, een lange geschiedenis achter zich. In de scholastieke filosofie, die alle problemen der Kennis ontologisch, d.w.z. als verhoudingen binnen het Zijn beschouwt, betekent subject (vertaling van Gr. lett.: het onder liggende) het ding als drager van eigenschappen, terwijl object (letterlijk: het tegengeworpene) het element dat doet kennen in het subject daarvan is.
De doorwerking van deze betekenissen vindt men nog bij een denker als Spinoza* die in de Verhandeling tot verbetering des Verstands spreekt van „essentia objectiva”: d.w.z. een wezen voor zover het gekend wordt.In de latere filosofie en met name sedert Kant zijn het object het voorwerp van het kennen en het subject de kennende geest geworden. Deze omkering in de betekenis der termen hangt samen met de wending van het bovengenoemde ontologische denken naar het critische of kennistheoretische, dat niet meer van zijns verhoudingen uitgaat, maar van de activiteit van de kennende geest, die de door de zintuigen geboden indrukken ordent.
Men onderscheidt tussen object en inhoud van het kennen: het eerste is het reële voorwerp, waarop de kennende activiteit zich richt, het tweede het zich daarop betrekkende gedachtebeeld. Terwijl de vóór-Kantiaanse filosofie overwegend leerde, dat in het kennen „de kenner tot op zekere hoogte het gekende wordt”, wordt door Kant het onderscheid gesteld tussen objectieve kennis en absolute kennis. De eerste is voor de mens mogelijk en berust op de verwerking der zintuiglijke gegevens tot een objectief beeld. De tweede zou absolute kennis van het Ding-an-sich zijn en wordt door Kant voor onmogelijk verklaard.
In de Duitse filosofie na Kant is opnieuw een verandering in de begrippen subject en object opgetreden (z hierover: subject).
In de hedendaagse filosofie is veel strijd over de vraag, of de mens object van wetenschap kan zijn en of het als object opvatten van de menselijke en geestelijke werkelijkheid deze niet verminkt. Sommige denkers verwijten aan de toenemende beschikking over de natuur, waartoe de wetenschap de mens in staat stelt, een verzakelijking, die leidt tot ontmenselijking, en waarbij de vrijheid dreigt te worden miskend, en de beschaving zelf gevaar loopt.