Nederlands schrijfster (Terhorne 30 Apr. 1884), was enkele jaren onderwijzeres op Ameland. Als schrijfster behoorde zij tot de kring van De Beweging; haar werk vond om zijn neo-romantische kwaliteiten en het ideële karakter, in tegenstelling tot het actuele realisme, grote waardering bij Verwey.
Haar prozawerken zijn in eenvoudige taal geschreven verhalen; soms wordt het evenwicht door barokke symboliek verstoord. In later werk keert zij zich meer tot de werkelijkheid. Ook haar poëzie, die enigszins aan die van Henr. Roland Holst doet denken, kenmerkt zich door een contemplatief, naar het essentieel innerlijke tastend karakter. Ook hierin leven sterke sociale tendenzen.Bibl.: Santos en Lypra (1906); Amanië en Brodo (1908); Poëzie (1919); Friesch dorpsleven (1921, 1936 herdr. als: Heerk Walling); Naar het onzichtbare (1929, gedichten); De uitvinder (1932); De liefde van een dwaas (1937); Het leven van Karel de Stoute (1938); Droom, de geleider (1942); Eveline (1948).
Lit.: Alb. Verwey, in: Proza I en III; A. Donker, in: Critisch Bulletin, 1932; A. Romein-Verschoor, in: Vrouwenspiegel (1935).