Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCEPTICISME

betekenis & definitie

is een term die op twee slechts schijnbare verwante standpunten wordt toegepast.

(a). Het moderne taalgebruik verstaat hieronder een extreem negativistische opvatting omtrent waarheid, nl. deze, dat het denken zich van geen waarheid kan verzekeren en dat men daarom geen inzicht van dwaling mag onderscheiden, maar enkel de ene méning van de andere. Zulk een principiële betwijfeling is veeleer een karakterneiging dan een wijsgerig standpunt. Het wordt wel verdedigd, soms als would-be diepzinnigheid, soms als een wat blasé, literair spel — maar blijkt dan een uitermate gemakzuchtige en onvruchtbare positie te zijn. Want het levert verder niets op en gaat mank aan te weinig vermogen tot critische analyse van eigen veronderstellingen. Het keert zich immers tegen alle opvattingen als gelijkelijk willekeurig en vergeet dit toe te passen op het eigen negatieve dogmatisme. Geheel anders wordt de zaak als de twijfel niet langer het principe is, doch als moment in het stelselmatige denkproces optreedt.

Dan beoefent men als correlaat tot het streven naar objectieve kennis de methodische twijfel en onderzoekt critisch beweringen op hun empirische en discursieve houdbaarheid. Denkers als Descartes, Hume en Kant hebben de vruchtbaarheid van deze methode magistraal bewezen en zulk criticisme is kenmerkend voor elk wetenschappelijk verantwoord onderzoek.

(b). Oorspronkelijk betreft de term een Laatgriekse reactie op metaphysisch dogmatisme, die zich sinds de 4de eeuw v. Chr. ontwikkelde bij Pyrrho en later door figuren als Ainesidemos en Sextus Empiricus werd vertegenwoordigd. Geheel in overeenstemming met de betekenis van σκἐπτομαι (skeptomai = omzichtig rondzien) doelt men dan op een critische beschouwing van theorieën, die door logische analyse hun betrekkelijke houdbaarheid aantoont. Waar echter zulk onderzoek er zich niet toe beperkt, deze hogere kennisvormen te toetsen, maar zich opmaakt, in het algemeen voor elke bewering een logisch gelijkwaardig tegendeel te veronderstellen, verzinkt het opnieuw in de onder (a) geschetste relativering en is in zijn laatste woord de raad, rust te zoeken in oordeelsonthouding, gelijk Pyrrho doet. In analogie tot deze Griekse school bestempelt men ook wel de Sofisten die inderdaad grote invloed op haar vorming uitoefenden — met name Protagoras en Gorgias — als sceptici in de engere zin van het woord. Hetzelfde geldt voor latere figuren in de Westerse filosofie die min of meer aan deze historische richting aanknopen — gelijk Vives, Montaigne, Bayle, Voltaire doen — en empirische of sensualistische opvattingen huldigen, dan wel de introspectie verkiezen als bron van kennis, maar gelijkelijk anti-metaphysische tendenties vertonen, waarbij het onder (a) genoemde extremisme soms zelfs de boventoon gaat voeren.

DR J. ALER

Lit.: R. Richter, Der Skeptiz. i. d. Phil. (1908); R. Hoenigswald, Der Sk. in Phil. u. Wiss. (1914); E. R.

Bevan, Stoics and Sceptics (1913); M. M. Patrick, The Greek Sceptics (1929); V. Brochard, Les sceptiques grecs (1932).

< >