Duits aardrijkskundige (Wittislingen 6 Febr. 1866 - Garmisch-Partenkirchen 29 Mrt 1945), studeerde in de natuurwetenschappen te München en ging in 1886 naar Guatemala, waar hij in de omgeving van Coban niet alleen de leiding van koffie- en caoutchouc-plantages had, maar zich ook bezighield met geologische, topografische en ethnografische onderzoekingen, en van hieruit grote reizen naar Mexico ondernam. Na een kort verblijf in Duitsland vertrok hij in 1896 weer naar Centraal-Amerika.
In 1902 werd hij hoogleraar in de geografie te Tübingen, in 1910 te Straatsburg, na Wereldoorlog I in Würzburg (1919).Voor de bestudering van de vulkanische verschijnselen in Centraal-Amerika en op de Kleine Antillen ondernam hij in 1902-1903 nogmaals een reis daarheen. Ook bezocht hij de Canarische en de Griekse eilanden en IJsland. Hoewel hij vooral aandacht besteedde aan de geologie, gold hij toch als een der beste kenners van Centraal- en Zuid-Amerika.
Bibl.: Grundriss der physikalischen Geographie von Guatemala (1894); Das nördliche Mittelamerika (Brunswijk 1897); Die Alta Verapaz, Guatemala (1902); In den Vulkangebieten Mittelamerikas und Westindiens (Stuttgart 1905); Wirtschaftsgeographie von Mexico (Halle 1908); Geologischer Bau und Landschaftsbild (Brunswijk 1917); Allgemeine Wirtschafts- und Verkehrsgeographie (1925); Vulkankunde (1927); Reise nach Süd- und Mittelamerika (1929).