(1) was voorheen een hertogdom, later een vrije staat (Land Braunschweig) in het N. van Duitsland, gelegen tussen 510 33' 38" en 53° 0' 48" N.Br. en 8° 55'-! 1° 27' O.L. v. Gr., bestaande uit de drie grote delen Brunswijk-Wolfenbüttel-Helmstedt, Gandersheim-Holzminden en Blankenburg en drie kleine delen, waarbij nog vier kleine exclaves kwamen (nl. de in de Pruisische provincies Hannover en Saksen liggende ambten Thedinghausen, Harzburg en Kalvörde, benevens de gemeenten Bodenburg, Olsburg en Ostharingen).
Het noordelijk deel bestaat grotendeels uit golvend heuvelland, dat overgaat in de Noordduitse laagvlakte en wel in de Lüneburger Heide. Het Z.O. deel wordt ingenomen door de Harz, is dus bergland, het westelijk deel is heuvelachtig en strekt zich uit langs de voet van de Harz en de Solling. Ongeveer 40 pct van de oppervlakte bestaat uit bergland, 40 pct uit heuvelland en 20 pct uit laagland. In het bergland verheffen zich de Wurmberg (968 m) en de Achtermannshöhe (926 m), verder het Elmwald, waarvan de hoogste top 290 m bereikt, de Fallstein (275 m), de Lichtenberge (264 m), de Affe (222 m) enz.
In het westelijk gedeelte van het land bereikt het Wezergebergte met de Ith een hoogte van 390 m, de Solling of Ahrensberg is 474 m hoog.
Brunswijk behoort voor het grootste deel tot het stroomgebied der Wezer, die door het district Holzminden en het ambt Thedinghausen loopt en waarin de Leine, Innerste, Oker, Fuse, Aller en Eyther uitstromen. De Ohre, Bode, Zorge en Wieda voeren hun water naar de Elbe. Geneeskrachtige bronnen worden gevonden te Seesen, Gandersheim, Harzburg en Helmstedt. Het klimaat is in de noordelijke streken zacht, in de bergstreken van het Z. des winters ruw en koud, in de herfst en de lente vochtig.
De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt in de stad Brunswijk 8,33 gr. C.
Brunswijk beslaat een oppervlakte van 3672 km2. Daarvan bestaat ca de helft uit akkerland en tuinen; de andere helft bestaat uit veel bos en wat weiland. Het aantal inw. bedroeg (1939) 383338 (w.o. [1933] 88,6 Prot. en 4,3 pct R.K.).
In het vruchtbare laagland en heuvelland is de akkerbouw hoofdzaak, in de Harz daarentegen en in het ambt Thedinghausen treedt de veehouderij op de voorgrond. Door de industrie zijn hier echter verschuivingen opgetreden. Tuinbouw treft men nabij de steden Brunswijk en Wolfenbüttel aan. Van belang is de teelt van asperges en van andere groenten voor de conservenindustrie.
De bosbouw wordt er bevorderd door een bosbouwproefstation.
De mijnbouw is vooral in de Harz van betekenis. De ertsrijkdom van de Harz bestaat uit ijzer, lood, zilver en koper. Verder is de Harz een belangrijke producent van bruinkool, steenzout, kalizouten, keukenzout, chloorkali, cement en asfalt. Belangrijke steengroeven vindt men in het district Helmstedt en te Königslutter, verder in het ambt Lutter aan de Barenberg.
Groeven van bonte zandsteen vindt men in het district Holzminden, van graniet in het Okerdal. Bovendien levert de bodem nog op: kalk, gips, marmer, albast, porselein- en pijpaarde enz. Door de smeltovens werden behalve ruw ijzer, ook lood, koper, zilver, goud, zwavelzuur en koper-, ijzer- en zinkvitriool geproduceerd. De industrie levert nog op: suiker, tabak, papier, machines, chemicaliën (in Brunswijk en Schöningen), houtstof voor papierbereiding, lucifers (in de Harz), naaimachines, brandkasten, piano’s, conserven (in Brunswijk en Wolfenbüttel), houtwaren (in de Harz), cement, asfalt, glas, porselein (te Fürstenberg) enz.
Vlas- en jutespinnerijen vindt men te Brunswijk, Wolfenbüttel en Vechelde, bierbrouwerijen en branderijen vooral in Brunswijk. Verder was ook het vreemdelingenverkeer in de Harz steeds een belangrijk bestaansmiddel. Het gebied wordt door belangrijke spoorwegen doorsneden (Warschau-Parijs, Maagdenburg-Hannover, Brunswijk-Löhne, Hamburg-Frankfort a. d. Main).
Het Mittellandkanaal gaat dicht aan Brunswijk voorbij. De handel is vnl. geconcentreerd in de steden Brunswijk, Wolfenbüttel, Helmstedt, Holzminden en Blankenburg.
Belangrijke onderwijsinrichtingen zijn o.a. de landshogeschool te Göttingen; de technische hogeschool te Brunswijk; een seminarium te Wolfenbüttel.
Geschiedenis.
Het hertogdom Brunswijk was een deel van de Welfse allodiale goederen in Saksen, die door Hendrik de Leeuw werden behouden bij zijn val in het jaar 1180. Door zijn zoons Hendrik, Otto en Willem werden deze in 1203 onder elkander verdeeld, waarbij Otto (de latere keizer Otto IV) Brunswijk verkreeg. Toen deze in 1218 kinderloos overleden was, betwistte keizer Frederik II het land aan Otto het Kind, de zoon van Willem, totdat hij in 1233 uit Brunswijk en Lüneburg een hertogdom vormde en Otto, als rijksvorst, daarmede beleende. Diens zoons Albrecht en Johan verdeelden het land in het jaar 1267, waarbij Albrecht de landen Brunswijk, Kalenberg en Göttingen kreeg en Johan Lüneburg met de steden Hannover en Celle.
De stad Brunswijk bleef daarbij in gemeenschappelijk bezit.
Albrecht werd de stichter van de oudere Brunswijkse linie, Johan van de jongere Lüneburgse linie, die uitstierf met Johans kleinzoon Willem in het jaar 1369). De oudere Brunswijkse lijn splitste zich na de dood van Albrecht (1279) in de drie takken: Grubenhagen, Göttingen en Wolfenbüttel. De eerste bestond tot 1596; tot deze lijn behoorden hertog Philips I, die in 1534 de Hervorming invoerde en deel nam aan het Schmalkaldisch Verbond, en hertog Ernst, die gevangen genomen werd in de slag bij Mühlberg (1547). De herstelde (1344) lijn Göttingen stierf in 1463 uit met Otto de Eenogige.
De herstelde (1344) lijn Wolfenbüttel kreeg in 1369 onder Magnus II Torquatus ook Lüneburg, maar zijn zoons verkregen dit land eerst na een strijd met de hertogen van Saksen-Wittenberg. Bij een nieuwe deling in 1409 verdeelden die zoons, Bernhard en Hendrik, het land, waarbij de laatste Lüneburg ontving. De zoons van Hendrik dwongen echter in 1428 hun oom Bernhard, om Brunswijk te verwisselen tegen Lüneburg. Zo werd Bernhard de stichter van de middenlijn Brunswijk-Lüneburg en Hendrik van de middenlijn Brunswijk.
Deze laatste lijn stierf uit in het jaar 1634. Een van de afstammelingen uit deze lijn, nl. Julius (1568-1589), voerde de Hervorming in zijn land in. Uit de middelste lijn Brunswijk-Lüneburg regeerde van 1521-1546 Ernst de Belijder, die de Augsburgse confessie ondertekende en deel nam aan het Schmalkaidisch Verbond.
In 1569 had weer een verdeling plaats onder Emsts zoons: Hendrik, die Danneberg etc. en Willem, die Lüneburg kreeg. De laatste werd de stamvader van het Huis Hannover. Toen in 1636 Augustus aan de regering kwam, die Wolfenbüttel reeds geërfd had in 1634, kreeg de regerende lijn de naam Brunswijk-Wolfenbüttel. Na Augustus regeerde zijn zoon Rudolf Augustus en na diens dood (1704) zijn broeder Ulrich.
Deze werd in 1715 opgevolgd door zijn oudste zoon Augustus en deze door zijn jongere broeder Lodewijk Rudolf. Toen deze in 1735 zonder zoons overleed, volgde Ferdinand Albrecht II van de Bevernse linie hem op, welke linie gesticht was door de jongste zoon van Augustus. Nog in hetzelfde jaar werd hij opgevolgd door zijn oudste zoon Karel (1735—1780). Deze verplaatste zijn residentie naar Brunswijk.
Gedurende de Zevenjarige Oorlog vochten 6000 man Brunswijkse troepen in het Engels-Hannoverse leger tegen Frankrijk, en dientengevolge werd Brunswijk in de jaren 1757 en 1761 herhaaldelijk geplunderd door de Franse troepen. Bovendien belastte Karel door zijn pronkzucht het land met een schuld van ca 12 millioen thaler, die hij trachtte te verminderen door het verhuren van zijn troepen aan Engeland voor de oorlog in Amerika. Onder zijn opvolger Karel Willem Ferdinand (1780-1806) werd de financiële toestand verbeterd en kwam het land weer enigszins tot bloei. Hij was generaal in Pruisische dienst, vocht in 1787 in onze Republiek en in 1792 in Frankrijk en werd als opperbevelhebber van het Pruisische leger in de slag bij Auerstedt dodelijk gewond (1806).
Napoleon I voegde nu het hertogdom bij het nieuwe koninkrijk Westfalen, maar na de slag bij Leipzig kwam het oude huis weer aan de regering.
Frederik Willem, de jongste zoon van hertog Karel Willem Ferdinand, en sedert 1805 hertog van Oels, dat hij van zijn oom geërfd had, aanvaardde in 1815 de regering van Brunswijk. Hij sneuvelde in de slag van Quatrebras (16 Juni 1815) en liet twee minderjarige zoons, Karel en Willem, achter.
7 Juli 1815 aanvaardde de prins-regent van Engeland, gehuwd met Caroline van Brunswijk en hoofd van het Huis Brunswijk-Hannover, de voogdijschap over de oudste zoon Karel. Zij duurde 7 jaren, en in die tijd zag het volk zich in het bezit gesteld van een grondwet, op het fundament der oude voorrechten opgesteld. Karel, die 30 Oct. 1823 het bestuur aanvaardde, weigerde echter de grondwet te erkennen. 7 Sept. 1830 kwam het volk in opstand en stak het residentieslot in brand, waarop de vorst vluchtte. De grondwet werd onder Karels broer Willem (1830- 1884) hersteld en in 1832 gewijzigd. In 1844 werd Brunswijk lid van de Duitse tolunie, in 1849 sloot het een militair bondgenootschap met Pruisen, in 1866 deed het dan ook met Pruisen mee en werd het lid van de Noordduitse Bond, in 1871 van het Duitse Rijk.
De hoge leeftijd van de ongehuwde, kinderloze hertog maakte het intussen dringend nodig, dat de reeds sedert 1866 hangende kwestie der erfopvolging geregeld werd. Dit geschiedde bij de wet van 16 Febr. 1879. Hertog Willem overleed 18 Oct. 1884 op zijn slot Sibyllenort in Silezië. Met hem stierf het regerende huis uit.
Ernst August van Cumberland, de zoon van de in 1878 gestorven koning van Hannover, was wel is waar de wettige troonopvolger, maar daar hij zijn aanspraken op de troon van Hannover niet wilde prijsgeven, wilde Bismarck hem niet in aanmerking laten komen voor de Brunswijkse troon. De regering werd volgens de wet van 16 Febr. 1879 opgedragen aan een regentschapsraad, die door de Duitse keizer en door de Bondsraad werd erkend. 2t Oct. 1885 werd daarop prins Albrecht van Pruisen tot regent gekozen, die deze waardigheid aannam. Albrecht stierf in Sept. 1906. Er werd nog eens met Cumberland onderhandeld, doch zonder gevolg.
De landdag koos in Mei 1907 hertog Johan Albert van Mecklenburg Schwerin tot regent. 20 Mei 1912 overleed Georg Wilhelm van Cumberland, zoon van Ernst August. Daardoor kwam de opvolgingskwestie weer aan de orde. In 1906 had Ernst August voor zich en genoemde zoon afgezien van de opvolging in Brunswijk met handhaving van zijn rechten op Hannover. De Bondsraad verlangde afzien van Hannover door alle leden van Cumberland’s huis.
Ernst August, tweede zoon van Ernst August, was hiertoe bereid. Deze, geboren 17 Nov. 1887, verloofde zich 10 Febr. 1913 met Victoria Louise (13 Sept. 1892), de enige dochter van de Duitse keizer. Dadelijk werd het plan geopperd, dat de aanstaande schoonzoon des keizers hertog van Brunswijk zou worden. De nationaal-liberale partij in Hannover en haar geestverwanten in de Rijksdag verlangden handhaving van het regentschap, tenzij Ernst August voor zich en zijn nakomelingen afstand deed van zijn aanspraken op Hannover.
De regering verklaarde zich echter tevredengesteld door een brief van Ernst August aan de Rijkskanselier van 20 Mei 1913, waarin hij wees op de eed van trouw, die hij als officier in het Pruisische leger de keizer gezworen had en waarin de belofte lag, dat hij niets doen of ondersteunen zou, wat bedoelde het bezit van Pruisen te wijzigen. De Revolutie van 1918, die op 8 Nov. hertog Ernst August na een regering van vijf jaar (sedert 3 Nov. 1913) reeds tot aftreden dwong, was in Brunswijk van de aanvang af links-socialistisch gekleurd, misschien omdat de politieke toestanden er te voren buitengewoon reactionnair geweest waren. Zo bestond vóór 1918 te Brunswijk nog een soort standenvertegenwoordiging, die aan de arbeiders slechts twee afgevaardigden toekende. Onafhankelijken zoals Merges en Oerter hadden er de leiding, totdat 16/17 Apr. 1919 een vrijkorps onder generaal Märker de stad bezette in opdracht van de minister van Oorlog Noske. 22 Dec. 1921 kreeg Brunswijk een democratische Constitutie.
Sedert 1930 regeerden er de nationaal-socialisten. Het is de Brunswijkse regering geweest, die Adolf Hitler in 1932 tot Duits staatsburger gemaakt heeft door hem tot referendaris van het Brunswijkse gezantschap in Berlijn te benoemen. Thans ligt het land in de Britse bezettingszone van Duitsland en is het opgegaan in het Land Nedersaksen.
Lit.: O. v. Heinemann, Gesch. von Br. u. Hannover, 3 dln (1892); O. Hohnstein, Gesch. des Herzogt.
Br. (1908).
(2) de hoofdstad van de voormalige vrije staat van die naam, in een vruchtbare vlakte aan de Oker, op 52° 16' 19" N.Br. en 10° 32' O.L. v. Gr., op 70 m hoogte. De stad telde in 1939: 1960-68 vnl. Prot. inw.
De burcht Dankwarderode (861) op de linker Okeroever, vormt met het dorp Brunswick (later Altewiek) op de rechteroever de kern van de stad, die later nog met de Altstadt, Neustadt, de Sack, de Hagen (een nederzetting van Vlaamse lakenwevers) en het klooster St Aegidiën is uitgebreid. Altewiek, Altstadt, Neustadt, Sack en Hagen vormden vijf afzonderlijke steden met eigen bestuur; eerst in de 14de eeuw werden zij door een gemeenschappelijke ommuring omgeven. Het bestuur werd eerst in 1674 gemeenschappelijk. Hendrik de Leeuw gaf de plaats stedelijke rechten, versterkte de stad en bouwde er de Dom.
Sedert 1274 was de stad lid van de Hanze; zij kreeg het muntrecht en het recht om tol te heffen. Op het einde van de 13de eeuw bezat zij een vrij grote onafhankelijkheid van de landsheer. Reeds vroeg deed de Hervorming haar intrede in de stad (1528) en zij nam deel aan het Schmalkaldisch Verbond. Toen het Hanzeverbond in verval geraakte, ging ook de welvaart van Brunswijk achteruit.
Vooral door de Dertigjarige Oorlog kreeg het een grote schuldenlast en het stadsbestuur en de burgerij geraakten onderling in vijandschap. Hertog Rudolf Augustus maakte in 1671 van deze toestand gebruik, om Brunswijk te onderwerpen, daartoe bijgestaan door de overige takken van het regerende vorstenhuis. Het bestuur van de stedelijke bezittingen werd vervolgens opgedragen aan een commissie en van deze ging het later over aan de hertogelijke Kamer. De geschillen, die tussen de stad en de regering hierover bleven bestaan, werden beslecht door het verdrag van Aug. 1858.
Sedert 1753 was Brunswijk de residentie der hertogen en onder het koninkrijk Westfalen was het van 1807-1813 de tweede residentieplaats van het rijk. Sedert 1885 was de stad ook de woonplaats van de prins-regent Albrecht van Pruisen. In Wereldoorlog II was Brunswijk een centrum der Duitse vliegtuigindustrie en werd dan ook herhaaldelijk door de geallieerde luchtmachten gebombardeerd; op ii Apr. 1945 werd de stad door het 9de Amerikaanse leger onder generaal Simpson bezet.
Als voormalige hoofdstad van een zelfstandige Duitse staat en als oud cultuurcentrum heeft Brunswijk talrijke onderwijsinstellingen. De technische hogeschool werd er in 1745 door hertog Karel I, op raad van de abt Jeruzalem, gesticht onder de naam Collegium Carolinum. Vermeldenswaard zijn ook het gymnasium Martino Katharineum, in 1828 ontstaan door de vereniging van het stedelijk Martineum- en het hertogelijk Katharineumgymnasium (beide gesticht in 1420). Het hertogelijk museum bevat een schilderijenverzameling (w.o. vooral van Hollandse meesters en kopergravures), een rijke verzameling Italiaanse majolica’s, historische relikwieën en antieke stukken, w.o. het beroemde onyxvat van Mantua.
De industrie omvat de vervaardiging van: automobielen en vrachtauto’s (Büssing), piano’s (Steinweg), rekenmachines, blikwaren, jutezakken en verschillende luxe-artikelen, voedings- en genotmiddelen. Verder is de stad een groot spoorweg centrum met vier spoorwegstations.
Lit.: K. Steinacker, Die Stadt Br. (1924).