beroemde ruïnenstad, 100 km ten N. van Bagdad, aan de O. oever van de Tigris, residentie van 7 khalifs uit het geslacht der ‘Abbâsieden (836-889). Gesticht door al-Moe’tasim (836), door diens opvolgers versierd met paleizen en moskeeën, had het zijn bloeitijd onder khalif al-Moetawakkil (847-861).
De ruïnes van de prachtige gebouwen geven ons met de talrijke vondsten der opgravingen een levendiger voorstelling van de Mohammedaanse beschaving onder de ‘Abbâsieden dan Bagdad, dat maar weinig overblijfselen uit die tijd bezit.De belangrijkste en grotendeels nog goed geconserveerde ruïnes zijn: het rechthoekige kasteel Balkoewârâ, waarvan de zijde meer dan een km meet; het door al-Moetawakkil gestichte bouwwerk knoopt, wat vorm, ruimteverdeling, voorgevel en pleisterdecoratie betreft, aan bij het latere Sassaniedentijdperk. De moskee van dezelfde vorst, eveneens rechthoekig, bevat 25 schepen, de totale oppervlakte van haar plattegrond bedraagt 44.000 m. Om haar minaret (Malwîjâ), die rust op een basis met een zijde van 30 m windt zich spiraalsgewijze, op de manier der Babylonische trappentorens (zikkoerat) een opgang of trap. Hoewel Sâmarra tegenwoordig slechts een dorp is, geniet het van ouds vermaardheid als Sjî‘itische bedevaartplaats. Naast de grote moskee bevinden zich de graven van de 11de Imâm, Aboe Mohammed Hasan en zyn opvolger, Aboe’l-Kâsim Mohammed, bijgenaamd al-Mahdî; de wederkomst van deze laatste wordt door de Sjî'iten op de dag des Oordeels verwacht.
Lit.: E. Herzfeld, Die Ausgrabungen v. Samarra, 6 dln (Berlin 1923-1948); E. Diez, Die Kunst d. islam. Völker (Wildpark - Potsdam 1915); H.Viollet, Art. Samarra in: Enz. d. Islāms IV (Leiden 1934).