Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Assur

betekenis & definitie

(1) eigenlijk Asjsjoer, was de zuidelijkste en oudste van de grote steden van het Assyrische rijk (z Assyrie). Hier stond het nationale heiligdom van Assyrië : de tempel van den god Assur * (2), waaraan de stad (evenals het land en het volk) hun naam hebben ontleend.

Assur, oorspronkelijk een Babylonische (Sumerische) kolonie, was de oudste residentie der Assyrische koningen en de enige van de grote Assyrische steden, die op de rechteroever van de Tigris* (dat is in de Bijbel de rivier Hiddékel*) was gelegen, welk feit al in het bijbels Paradijsverhaal (Genesis 2 : 14) is vermeld. De uitgestrekte puinhopen bij het tegenwoordige dorpje Qal’at Sjerqât werden in 1821 door C. J. Rich ontdekt en van 1840 af door A. H. Layard* en H.

Rassam* nader onderzocht. In 1849 werd hier de inscriptie (prisma) met de annalen van koning Tiglatpileser I* (omstreeks 1200 v. Chr.) gevonden, welke daarna door de eerste Assyriologen van die dagen (Talbot, Oppert*, Hinks en Rawlinson*) werd ontcijferd. Een stelselmatige opgraving van grote omvang en betekenis begon in dejaren 1903 tot 1913, nadat de sultan de puinheuvel aan den voormaligen keizer Wilhelm ten geschenke had gegeven. De leiding werd door de „Deutsche Orient-Gesellschaft” toevertrouwd aan architecten: eerst aan R. Koldewey*, daärna aan Walter Andrae, in samenwerking met J. Jordan e.a.Aan deze opgraving heeft men het te danken, dat men heden over de geschiedenis en topografie, over de tempels en vestingwerken en paleizen van deze oudste Assyrische hoofdstad buitengewoon veel weet. Het aantal der tempels en kapellen bedroeg 34, behalve 3 tempeltorens. Terecht heeft men een oorkonde, waarop die alle opgenoemd zijn, genoemd het godenadresboek. De hoofdtempel van den god Assur met de geweldige 62 m hoge tempeltoren is gedeeltelijk opgegraven, maar nog niet gepubliceerd. De tempel was in het Sumerische tijdperk aan den god Enlil* gewijd en droeg dan ook dezelfde naam als de tempeltoren van Enlil in Nippoer*: „het huis van de berg der landen”. Volledig opgegraven en gepubliceerd zijn de tempel der góden Anoe* en Adad*, de oudste tempels van de godin Isjtar* en een tempel buiten de stad (herbouwd door koning Sanherib*), waar het nieuwjaarsfeestgevierdwerd.

Onder de zuidelijke vleugel van het grote paleis werden de sarkofagen van Assyrische koningen gevonden (wel is waar reeds in de oudheid van alle kostbaarheden beroofd): o.a. van koning Assur nasirpal II* (dit graf werd naar Berlijn overgebracht en gereconstrueerd). Enkele bakstenen met opschriften zijn ook gevonden uit het graf van den (in 681 v. Chr. in Nineve vermoorden) koning Sanherib.

PROF. DR F. M. TH. BÖHL

Lit.: Een voortreffelijk overzicht met vele illustraties biedt W. Andrae, Das wiedererstandene Assur (Leipzig 1938)- De tempels en de vestingwerken enz. zijn gepubliceerd door W. Andrae in de Wissenschaftliche Veröffentlichungen der d. Orientgesellschaft, en wel No 10: Anu-Adad-Tempel (Leipzig 1909); 23: Festungswerke (ib. 1913); 24: Stelenreihen (ib. 1913); 39: Die archaischen Ischtar-Tempel (ib. 1922); 58: Die jüngeren Ischtar-Tempel (ib. 1935); 53: Kultrelief (ib. 1931); 57: Die Partherstadt (ib. 1933). De opschriften werden gepubliceerd in dezelfde Veröffentlichungen No 16 en 37: L. Messerschmidt en O.

Schroeder, Keilschrifttexte aus Assur historischen Inhalts (1911, 1922); No. 28 en 34; E. Ebeling, id. religiösen Inhalts (1915 vv.); No 35: O. Schroeder, id. verschiedenen Inhalts; No 50: E. Ebeling, id. juristischen Inhalts. Een groot gedeelte van de opschriften ligt nog ongepubliceerd in Berlijn. Vgl. ook: F.

M. Th. Böhl, Religieuze teksten uit Assur (overdruk Ex Or. Lux, Leiden 1941). Een overzicht over de topografie (met vertaling van het góden adresboek) biedt E. Unger, Das Stadtbild von Assur, in de serie: Der Alte Oriënt, XXVII/3 (Leipzig 1929); voorts in het Reallexikon der Assyriologie, I, blz. 170-196.

(2) eigenlijk Asjsjoer, was de nationale god van de Assyriërs, die aan de oudste hoofdstad en aan het land en volk („Assyrië”, eigenlijk „Assur”) de naam heeft gegeven. Oorspronkelijk wellicht beschouwd als een god van het dodenrijk wordt hij in de officiële godenlijsten der Babyloniërs (Cuneiform Texts XXIV en XXV) niet eens vermeld. Zijn hoofdtempel was in de Sumerische periode (omstreeks 2300 v. Chr.) aan den god Enlil* gewijd. De naam (oorspronkelijk Ausar) is niet Semietisch maar Hoerrietisch of eerder Soebarees, evenals de naam van zijn gemalin, de godin Sjaocsjka. Door de Semieten werd Asjoer, (Asjir) later blijkbaar als de ,,heiland, heilbrenger” geduid; de vrouwelijke vorm van deze naam luidt Asjera* (of Asjirat).

Ten tijde van het Assyrische wereldrijk hebben de priesters van de Assurtempel elke poging in het werk gesteld om hun god aan het hoofd van het pantheon te plaatsen. Dit werd (sedert de tijd van koning Sanherib) bereikt door Assur te vereenzelvigen met een der oudste góden: Ansjar (wiens naam als „heer van het heelal” verklaard werd), en door Assur in elk opzicht — èn in de kultus èn in de mythus — de rol van den Babylonischen hoofdgod Mardoek* te laten vervullen. Bij de opgraving van de stad Assur zijn stukken van het Babylonische epos der wereldschepping teruggevonden, waarin de naam Mardoek (de schepper en verlosser) eenvoudig vervangen is door Assur (Ansjar). Zijn zinnebeeld was de gevleugelde zonneschijf (later overgenomen door de Perzen). PROF. DR F.

M. TH. BÖHL

Lit.: K. Tallquist, Der assyrische Gott (Helsingfors 1932); D. Opitz, in: Reallexik. d. Vorgesch. I blz. 279; H. Zimmern, Marduks (Enlils, ASSurs) Geburt im babyl.

Weltschöpfungsepos, in: Mitteil. Vorderasiat. Ges., 1916, pag. 213-225.