Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HETHIETEN

betekenis & definitie

of Hittieten is de naam van het oude volk, dat in de eeuwen tussen 2000 en 1200 v. Chr. het grootste gedeelte van Klein-Azië en Syrië beheerst heeft.

Reeds het O.T. spreekt over de „kinderen van Heth” (bijv. Gen. 10 : 15; 23 : 6 enz.), d.w.z. over dit volk der Hethieten, dat in de eeuwen vóór de intocht der Israëlieten in Kanaan van grote invloed geweest is. Dit volk is voor de geleerden lang raadselachtig gebleven. Men kende het ook uit de Egyptische en de Assyrische opschriften en zag de Hethieten op de muren der Egyptische tempels (bijv. uit de tijd van Ramses II) naar het leven getekend, met kromme neuzen, terugwijkend voorhoofd, puntige schoenen, gevlochten haar. Hetzelfde mensenras vond men afgebeeld op tal van reliëfs in Klein-Azië en noordelijk Syrië, veelal voorzien van eigenaardige hiëroglyfische opschriften, die de nieuwsgierigheid prikkelden en waarvan de volledige ontcijfering na de scherpzinnige pogingen door geleerden als Forrer, Gelb, Bossert en Hrozny nog slechts een kwestie van tijd is, sedert in 1946 in Kara-Tepe* een uitvoerig en gelijkluidend opschrift in twee talen (het Phoenicisch en het hiëroglyphisch) werd opgegraven.Naast dit hiëroglyphisch schrift dat ook na 1200 v. Chr. in Syrië en noordelijk Mesopotamië wordt aangetroffen (bijv. in Karkemisj*), hebben de Hethieten hun oorkonden bij voorkeur in het spijkerschrift geschreven. Aan de duizenden kleitabletten, beschreven met spijkerschrift en meegebracht in 1906-1912 door H. Winckler van diens opgraving van de oude Hethietische hoofdstad Chattoesjasj (het tegenwoordige Bogaz-köy) in het binnenste van Klein-Azië, heeft men de oplossing van het Hethietische raadsel te danken. De naam van het land en het volk luidde eigenlijk Chattoe of Chatti, in het Oude Testament Chitti (Hitti, zodat de spelling Chattieten (Chattiërs) of Hittieten de juistere is.

TAAL

De verrassing nu is geweest, dat de taal van de overwegende meerderheid dezer oorkonden, ondanks het zoëven geschetste rastype, een Indo-Europees karakter bleek te dragen, en wel van de westelijke groep der Indogermaanse talen, en in menig opzicht zelfs verwant is met het Latijn. Dit feit werd in 1916/1917 aangetoond door B.Hrozny* en is thans, ondanks aanvankelijke tegenspraak, algemeen erkend. Door het werk van geleerden als Hrozny, Forrer, Friedrich, Goetze, en Sturtevant zijn de in deze „Nesietische” taal geschreven oorkonden de belangrijkste bron voor onze kennis van de geschiedenis, beschaving en godsdienst van dit oude cultuurvolk. Want al vertoonden de brede lagen der bevolking in Syrië en Mesopotamië (de Hoerrieten of Choerriërs) en in Klein-Azië (de zgn. Proto-Chattiërs) het zoëven gekenschetste rastype, toch komt de taal der hogere standen (koningen, priesters, ambtenaren en krijgslieden) meer overeen met het Indo Europees, dus hetzelfde verschijnsel als later bij de Armeniërs.

De Anatolische (Kleinaziatische) cultuurkring staat in het tweede voorchristelijke millennium als zelfstandige grootheid naast de Egyptische en de Mesopotamische, maar is van die drie het minst geïsoleerd. Behalve in de vruchtbare hoogvlakten in het binnenland, waarvan de bocht van de rivier de Halys (heden Kisil-Irmak) het middelpunt is, liggen de verbindingswegen over land en over zee naar alle kanten open. In de oorkonden in spijkerschrift, die op de plaats van de hoofdstad Chattoesjasj in het midden van deze bocht uit de periode tussen 1500 en 1200 v. Chr. gevonden zijn, heeft men dan ook niet minder dan acht verschillende talen kunnen onderscheiden: behalve het Sumerisch en het Akkadisch (Babylonisch) en behalve het Delaporte sehe” taal reeds vermelde Nesietisch (de taal der Indogermaanse overheersers, die wij heden bij voorkeur als Hethietisch aanduiden) nog het Palaïsch (de taal van de Pontische bergen en noordelijke kustlanden), het Proto-Chattisch (de taal der oude inheemse bevolking), het Hoerrietisch of Choerrisch, d.i. de taal der oude bevolking van Syrië en Mesopotamië, in welke taal ook enkele van de oorkonden in alphabetisch spijkerschrift uit Ras-Sjamra (het oude Oegarit*) gesteld zijn, en ten slotte het Loewisch (de taal van de zuidelijke kustlanden, vooral het latere Cilicië). Belangwekkend zijn eveneens de Indische invloeden op de taal en de bevolking vooral van het land Mitanni, die aan een nog oudere volksverhuizing (al ca 2000 v. Chr.) toegeschreven moeten worden: Indische godennamen zoals Mitra, Varoena, Indra, Nâsatya, persoonsnamen en (in een tekst over paardenteelt) ook de telwoorden.

GESCHIEDENIS

Men kan deze evenals de Egyptische indelen in het Oude Rijk, Middel- en Nieuwe Rijk. Met de term Oude Rijk duiden wij aan de bloeiende beschavingen, die door de eerste inval der Indo-Ariërs in de 20ste en 19de eeuw v. Chr. te gronde zijn gegaan. Toen werd de zgn. tweede burcht van Troje (Hissarlik) verbrand, de zo belangwekkende Assyrische handelsfactorijen rondom de stad Kanesj (bij de tegenwoordige heuvel Kültepe) vernietigd.

De beide oudste Hethietische vorsten, waar wij van weten, Bitchanasj en Anittasj van Koesjsjara, worden, zoals J. Lewy aantoonde, ook in de Assyrische oorkonden uit Kültepe vermeld. De laatstgenoemde heeft ca 1850 v. Chr. de Hethietische hegemonie gevestigd en tot residentie de stad Nesas (het latere Nyssa, vandaar de uitdrukking „Nesietische taal”) gekozen. Ook Pioesjtisj, de koning van Chatti of Chattoesjasj, heeft hij overwonnen en zijn hoofdstad verwoest.

Een van zijn opvolgers, Tlabarnasj, kan, ca 1650 v. Chr., als de stichter van het Hethietische Middel-Rijk worden beschouwd. Hij heeft de verschillende stedelijke gewesten, door de inval der Ariërs ontstaan, tot eenheid samengevat. Zijn naam werd voor de lateren tot koningstitel (zoals voor de Romeinen „Caesar” de naam werd van de keizer). Zijn zoon Chattoesjilisj I heeft, naar het schijnt, de residentie weer naar het indertijd verwoeste Chattoesjasj verplaatst en als de eerste de bergpassen van de Taunus overschreden en Aleppo, het „bruggenhoofd” van noordelijk Syrië, belegerd; door zijn zoon Moersjilisj I wordt zijn werk voltooid. In 1531 v.

Chr. plundert hij zelfs Babylon en daardoor maakt hij een eind aan de dynastie der machteloze opvolgers van koning Hammoerabi*. Daarna volgt een periode van koningsmoord en onvruchtbaar particularisme. De krachtiger regering van Telipinoesj, die de troonsopvolging regelt en een constitutionele regering instelt, is slechts een episode. Van hem of uit zijn tijd (1475 v. Chr.) zijn waarschijnlijk ook de Hethietische wetten afkomstig, waarvan een later afschrift op twee kleitabletten in Bogaz-köy werd teruggevonden.

De pogingen der Hethieten om hun invloedssfeer en hun hegemonie telkens opnieuw over Syrië en noordelijk Mesopotamië uit te breiden werden door de veroveringstochten van de grote Egyptische pharao Tothmes III en door de stichting van het rijk van Mitanni* slechts tijdelijk geremd. De stichter van het Nieuwe Hethietische Rijk of het eigenlijke Hethietische Imperium is Toetchalijasj II, die ca 1450 v. Chr. weer Aleppo verovert. Deze veroveringspolitiek wordt voortgezet en voltooid door de grootste en machtigste van deze Hethietische koningen: Sjoeppiloelioema (1395-1355 v. Chr.), de tijdgenoot en tegenstander van de geniale maar zwakke pharao Amenhotep IV* (Echnaton). Hij heeft de macht van Mitanni gebroken en de hegemonie der Hethieten over geheel Klein-Azië en tot aan de noordelijke grens van Palestina gevestigd.

Door hem en onder hem kwam het militaire zwaartepunt van het Imperium onmiskenbaar in Syrië te liggen. Zijn veroveringen werden ondanks de dreigende opstand door Moersjilisj II gehandhaafd. Onder diens regering (1353-1325 v. Chr.) vindt men de eerste (nog twijfelachtige) vermelding der Achaeërs*. Zijn opvolger Moewatallisj (1325-1303 v. Chr.) dwingt de pharao Ramses II in de slag bij Kadesj tot de terugtocht, waarop onder de regering van Chattoeslilisj III (1295-1260 v.

Chr.) het vredesverdrag met Egypte gesloten werd, waarvan de oorkonde zowel in het Egyptisch als ook in het spijkerschrift terug is gevonden. Spoedig echter dreigt het gevaar van de jonge volken in het Westen (het Homerisch tijdperk) en het rijk, dat zich nog onder Toedchalijasj IV (1260-1230 v. Chr.) staande houdt, gaat ca 1200 v. Chr. in een plotselinge catastrofe te gronde.

CULTUUR

De cultuur van de „Hethietische” stedelijke gewesten, die in de eeuwen daarna nog in noordelijk Syrië zijn blijven bestaan (zoals Karkemisj*), is een eigenaardig mengsel van Hethietische, Hoerrietische en Aramese invloeden. Dit onderscheid tussen Hethietisch (Chattisch) en Hoerrietisch (Choerrisch) moet men steeds maken als men van „Hethietische” beschaving en kunst, godsdienst en cultus spreekt. De culturele en historische stromingen en invloeden tussen Klein-Azië en Syrië gaan over en weer. De Hethitologie is een jonge wetenschap en in bijzonderheden is het nog moeilijk de talrijke gegevens te ontleden of te rangschikken. Bijzonder belangwekkend zijn de fragmenten van Hethietische Wetboeken (op kleitafels met spijkerschrift): afschriften van wetten, die wellicht nog afkomstig zijn uit de dagen van Telipinoesj, dus jonger dan de Wet van Hammoerabi, maar ouder dan de Assyrische Wet en vele eeuwen ouder dan de oudste in het O.T. overgeleverde Israëlietische wetboeken. Belangwekkend zijn ook de overblijfsels van de epische en van de mythologische literatuur: niet alleen stukken van het beroemde Gilgamesj-Epos in het Chattisch en in het Choerrisch, maar o.a. ook gedichten betreffende de dood en de opstanding van de vegetatie-god en de strijd tussen de god van donder en onweer met de slang, en de mythen van Kumarbi, die met de Griekse „Chronos” kan worden vergeleken.

Ook de waarzeggerij, vooral door middel van de lever, is, zoals talrijke teksten aantonen, van even groot belang geweest als in Babylonië. De goden Tesjoep en Chepat behoren waarschijnlijk tot de Choerrische cultuurkring, de god van Chattoe(sj) of Chattoesjasj droeg waarschijnlijk dezelfde naam als zijn land, volk (de Chattiërs) en zijn hoofdstad; deze naam is in de klassieke periode wellicht bewaard gebleven in de naam van de Phrygische god Attis.

PROF. DR F. M. TH. DE LIAGRE BÖHL

Lit.: H. Tb. Bossert, Altanatolien (Berlin 1942); A. Goetze, Hethiter, Churriter und Assyrer (Oslo 1936); Idem, Kleinasien (in: Kulturgesch. d. Alten Orients III/1, Handb. d. Altertumswiss. ed.

W. Otto, München 1933); A. A. Kampman, Schets der Hethiet. gesch. en beschaving (overdr. uit Jaarber. Ex Oriente Lux, Leiden 1939); Idem, De hist. betekenis der Hethietische Vestingbouwkunde (in: Kernmomenten der antieke beschaving, Leiden 1947). Over de taal: H.

Pederson, Hittitisch und die anderen indoeuropäischen Sprachen (Kopenhagen 1938); E. H. Sturtevant, Comparative Grammar of the Hittite Language (Baltimore 1933, met Glossary, 2de ed. 1936, en Chrestomathy, 1935); J. Friedrich, Hethitisches Elementarbuch, I. Kurzgefasste Grammatik, II Lesestücke (Heidelberg 1940, 1946). Vertalingen: J.

Friedrich, Aus dem hethitischen Schrifttum, Der Alte Orient XXIV/3 en XXV/2, Leipzig 1925); de wetten: B. Hrozny, Gode Hittite (Paris 1922); Ed. Guq, Les lois hittites, in: Rev. hist, de droit (1934), blz. 373 w. Over de hiëroglyphen (voorlopig overzicht): J. Friedrich, Entziffeiungsgeschichte der hethitischen Hieroglyphenschrift (Stuttgart 1939); I.J. Gelb, Hittite Hieroglyphic Monuments (III, Chicago 1942).

De godsdienst: G. Furlani, La religione degli Hittiti (Bologna 1936); R. Dussaud, in: Les anciennes Religions orientales II, pp. 331-414, Paris 1945). De kunst: B. Naumann, Die Hethiter (in: Kunst u. Kultur d.

Alten d. Alten Orients, Berlin 1948).

< >