Nederlands grootste admiraal (Vlissingen 24 Mrt 1607 - Syracuse 29 Apr. 1676), was de zoon van een bierdragersknecht te Vlissingen. Hij werkte als jongmaatje in de lijnbaan van Lampsens, ging in 1618 als bootsmansleerling naar zee, trad in 1622 in Staatse dienst als soldaat bij het beleg van Bergen-op-Zoom, maar voer kort daarna weer als matroos.
Nadat hij in Spanje was gevangengenomen en ontsnapt voer hij verder ter koopvaardij op schepen van de gebroeders Lampsens en op de walvisvaart, werd in 1631 stuurman en in 1637 bevelvoerder van een Zeeuws kaperschip. In 1641 werd hij door prins Frederik Hendrik op aanbeveling van de Zeeuwse admiraliteit aangesteld tot kapitein en gekozen tot schout-bij-nacht op de hulpvloot onder Artus Gysels naar Portugal om Johan IV te steunen in de strijd tegen Spanje. Hij onderscheidde zich zeer in de slag bij kaap St Vincent.Weer terug in koopvaardijdienst voer hij als kapitein naar Barbarije en de Antillen. In 1652 trad hij tijdelijk in Staatse dienst met de rang van commandeur bij de admiraliteit van Zeeland en hij versloeg een Engels eskader onder Ayscue bij Plymouth. Hij streed onder Witte de With tegen de Engelse vloot onder Blake bij Duins en werd daarna eskader-commandant onder Tromp. In 1653 nam hij deel aan de Driedaagse Zeeslag bij Portland, Nieuwpoort en Terheide, waar de admiraal sneuvelde. De Ruyter werd op 8 Nov. 1653 aangesteld in vaste dienst bij de admiraliteit van Amsterdam met de rang van vice-admiraal en vestigde zich aldaar.
Na het sluiten van de vrede met Engeland deed hij twee tochten naar de Middellandse Zee om de Algerijnse zeerovers te tuchtigen (waarbij hij een aantal Christenslaven bevrijdde) en één naar de Oostzee. Eind 1656 vermeesterde hij twee Franse kaperschepen in
de Middellandse Zee, hetgeen politieke verwikkelingen met Lodewijk XIV veroorzaakte. In 1657 blokkeerde hij Portugal en in 1658 zeilde hij naar de Oostzee om onder bevel van Van Wassenaer Obdam tegen de Zweden te strijden. Na het vertrek van de opperbevelhebber kreeg De Ruyter het commando en voerde met goed gevolg een landing op Funen uit. De Deense koning begiftigde hem met een gouden keten en adelsbrieven. In 1661 stevende hij opnieuw naar de Middellandse Zee als eskadercommandant tegen de zeerovers. In 1664 hadden de Engelsen vijandelijkheden gepleegd op de kust van Afrika en De Ruyter werd in het geheim naar Guinea gezonden. Hij heroverde de bezittingen en stevende daarna naar West-Indië.
Na het sneuvelen van Van Wassenaer in de Tweede Engelse oorlog werd De Ruyter luitenant-admiraal bij de admiraliteit van Amsterdam en opperbevelhebber van de Staatse vloot (Aug. 1665), waarbij C. Tromp werd gepasseerd, die, hoewel jonger, tijdens de afwezigheid van De Ruyter was benoemd. Op het admiraalsschip „De Zeven Provinciën” streed De Ruyter in 1666 in de Vierdaagse Zeeslag (10-14 Juni), waarin hij een schitterende overwinning behaalde.
Op 4 en 5 Aug. vond daarna de Tweedaagse Zeeslag plaats, waarin De Ruyter, door lafhartigheid van een aantal kapiteins en door de eigenzinnigheid en vechtlust van Tromp, een zware nederlaag leed. Tromp, in gevecht gewikkeld met een kleiner Engels smaldeel en van de vloot afgedwaald, vergat zijn opperbevelhebber de nodige steun te verlenen. De Ruyter wist, door een meesterlijke terugtocht naar de Vlaamse banken, een groot deel van de vloot te behouden. In Juni 1667 werd de beroemde tocht naar Chatham ondernomen, welke een paniek in Londen veroorzaakte en de vrede bespoedigde. Na enige jaren rust werd in 1671 opnieuw een vloot onder zijn bevel uitgerust. Na het uitbreken van de Derde Engelse oorlog behaalde De Ruyter op 7 Juni 1672 de overwinning op de Engels-Franse vloot bij Solebay, waardoor een landing op de Nederlandse kust in dit jaar werd verhinderd.
In 1673 werd hij luitenant-admiraal-generaal (21 Febr.). Door bemiddeling van prins Willem III kwam een verzoening met C. Tromp tot stand. In de slagen van 7 en 14 Juni bij Schooneveld en 21 Aug. bij Kijkduin versloeg De Ruyter de Engels-Franse vloot, waarbij zijn tactische bekwaamheid de bewondering van de vijand wekte. In 1674 ondernam hij met een vloot een tocht naar Martinique en in 1675 werd hij met een zwakke vloot (met als admiraalsschip de „Eendracht”) naar de Middellandse Zee gezonden tot hulp van de koning van Spanje. Het was bij de besprekingen voor deze tocht, dat De Ruyter bezwaren maakte tegen de zwakte van het eskader en op de vraag of hij wellicht bevreesd was, antwoordde: „Neen, ik begin de moed niet te laten vallen.
Ik heb mijn leven veil voor de Staat; maar ik ben verwonderd en het is mij leed, dat de Heren de vlag van de Staat zo veil hebben en wagen”. Ten slotte zei hij, toen de heren hem verzochten, niettegenstaande zijn bezwaren, toch te gaan: „De Heren hebben mij niet te verzoeken, doch te gebieden en al werd mij bevolen ’s Lands vlag te voeren op één enkel schip, ik zou daarmee in zee gaan; en daar de Heren Staten hun vlag betrouwen, zal ik mijn leven wagen”.
Op 8 Jan. 1676 streed hij, onvoldoende gesteund door de Spanjaarden, tegen de Franse vloot onder Duquesne bij Stromboli. Een nieuw gevecht vond plaats op 22 Apr. 1676 in het gezicht van de Etna, waarin De Ruyter door een vijandelijke kogel werd getroffen en zwaar gewond. Beide vloten trokken na de slag terug, de Nederlandse naar Syracuse, waar De Ruyter op 29 Apr. overleed. Twee dagen later kreeg men op de vloot bericht, dat de koning van Spanje de vlootvoogd tot hertog had verheven. Het lijk werd gebalsemd en op 18 Mrt 1677 in het koor der Nieuwe Kerk te Amsterdam bijgezet. Een marmeren praalgraf van Rombout Verhulst dekt zijn rustplaats. De Ruyter was een zeer bekwaam tacticus en een uitmuntend bevelhebber, zeer vroom en plichtgetrouw en bij zijn minderen bijzonder bemind.
Zijn Hertogstitel werd geërfd door zijn zoon Engel (1649-1683).
PROF. DR T. H. MILO
Lit.: G. Brandt, Het leven en bedrijf van den Heere M. de R. (1687); D. F. Scheurleer, M. A. d. R. (1907); Dommisse, M.
Az. de R. en zijn naaste familie (1907); P. J. Blok, M. Az. d. R. (1930); J. C.
M. Warnsinck, Admiraal d. R., de zeeslag op Schooneveld (1930); Idem, Van vlootvoogden en zeeslagen (1940); H. T. Colenbrander, Bescheiden uit vreemde archieven omtrent de groote Ned. Zee-oorlogen 1652-1676 (’s Rijks Geschiedk.
Publicatiën Kl. Serie dl 18-19 (1919); De R. en onze weermacht ter zee. Gedenkb. samengest. door A. W. F. Aengenent, F. v. Hasselt e.a. (Den Helder 1936).