Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

FREDERIK HENDRIK

betekenis & definitie

prins van Oranje (Delft 29 Jan. 1584 - ’s-Gravenhage 14 Mrt 1647), zoon van prins Willem I en Louise de Coligny, ontving zijn naam naar zijn peters Hendrik IV van Frankrijk en Frederik III van Denemarken. Hij kreeg onderricht van de hofprediker L’Oyseleur de Villers en van Uyttenbogaert en bezocht reeds in 1594 de hogeschool te Leiden, waar hem Van Dommerville als militair gouverneur, Johan van der Does (de Jongere) als vriend en de geleerde Daniël Taffin als leermeester ter zijde stonden.

Reeds in 1593 hadden de Staten van Holland hem een regiment van 20 vendels soldaten toegekend; kort daarna werd hij gouverneur van Geertruidenberg en woonde hij de belegering dier plaats bij, waarna hem jonker Arent van Duvenvoorde als vice-gouverneur werd toegevoegd. Nadat hij in 1594 aan een moordaanslag door Renichon, priester te Namen, ontsnapt was, begaf hij zich in 1597 met zijn moeder naar Frankrijk, om tegenwoordig te zijn bij het huwelijk van zijn zuster Charlotte Brabantina met Claude de la Tremouille. Daar leerde hij koning Hendrik IV kennen; het dringend verzoek van de Staten Generaal en van Maurits bracht hem spoedig weer in Holland. Op 16-jarige leeftijd kreeg hij zitting in de Raad van State, werd kolonel van een regiment Walen en nam deel aan de slag bij Nieuwpoort, waar hij op het voorstel van de bezorgde Maurits om zich te verwijderen ten antwoord gaf, dat hij met zijn broeder wilde leven en sterven.In 1603 ging hij met een gezantschap naar Engeland, om Jacobus I geluk te wensen bij het aanvaarden van de kroon. Zowel bij de belegering van Grave en van Sluis als bij het hernemen van Breevoort (1606), onderscheidde hij zich als militair, evenals door zijn aanslag op Venlo (1606) en door de overrompeling van Erkelens (1607), waarbij graaf Hendrik van den Bergh zijn krijgsgevangene werd. In het Twaalfjarig Bestand trok hij met 6000 voetknechten, 12 kornetten ruiters en het nodige geschut naar Brunswijk en herstelde er de vrede tussen deze stad en haar hertog. Bij de godsdiensttwisten was hij overtuigd Remonstrantsgezind, vooral onder invloed van zijn moeder, maar hij stelde zich niet tegenover Maurits.

Na het eindigen van het Bestand (1621) werd hij benoemd tot generaal der ruiterij en nam hij deel aan de sedert niet zeer voorspoedige ondernemingen van zijn broeder. Kort vóór diens overlijden werd Frederik Hendrik opperbevelhebber over het leger der Verenigde Provinciën en na de dood van Maurits werd hij diens opvolger als stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht en Gelderland, terwijl Friesland en Drente graaf Ernst Casimir van Nassau tot stadhouder benoemden. Deze gewesten kozen pas na de dood van diens opvolger Hendrik Casimir (1640), Frederik Hendrik eveneens tot stadhouder, behalve Friesland, dat Willem Frederik koos. Hij was 4 Apr. 1625 gehuwd met Amalia van Solms-Braunfels, hofdame van de verjaagde koningin van Bohemen.

Op dit huwelijk was Maurits (gest. 23 Apr.) zeer gesteld geweest.

Frederik Hendrik zette de strijd tegen Spanje met de gunstigste gevolgen voort.

Door herhaalde overwinningen en door het belegeren en veroveren van Grol (1627), ’s-Hertogenbosch (1629), Maastricht, Venlo, Roermond, Stralen en Sittard (1632), van Rijnberk, Schenkenschans en Breda (1637) en eindelijk van Sas van Gent (1644) en Hulst (1645), waarbij hij zelf tegenwoordig was, gaf hij blijken van schrander beleid en onverschrokken moed, maar vooral van grote ingenieurstalenten, de wijze van oorlogvoeren, zoals Maurits hem geleerd had, met waardigheid voortzettend.

In de staatkunde toonde hij zich echter een heel ander man, veel meer gelijkend op zijn vader. Want evenals deze werd hij allereerst geleid door behoefte aan vrede en verdraagzaamheid en zijn streven was er dan ook op gericht de partijen na 1619 zo spoedig mogelijk te verzoenen. Daarom gaf hij niet openlijk blijk van zijn Remonstrantse gezindheid, maar bewerkte wel, dat aan de te Dordrecht veroordeelden allengs meer bewegingsvrijheid werd gegeven, en zij al spoedig weer de gelegenheid hadden, als de andere secten, hun godsdienstoefeningen te houden. Aan Hoogerbeets werd vergund Loevestein te verlaten, maar Hugo de Groot werd beduid het land niet meer te betreden, ter vermijding van nieuwe onlusten.

Hij kon niet verhinderen, dat nieuwe partijgroeperingen ontstonden, of liever hij bewerkte die onbewust: terwijl Maurits zich uitsluitend met de oorlog had bemoeid, was Frederik Hendrik een politicus en er op gesteld een belangrijke rol in de staatkunde, buitenslands en binnenslands, te spelen. De raadpensionaris werd veel meer op de achtergrond geschoven (en, wie zich dit niet liet welgevallen, moest vertrekken: in 1636 nam Adriaan Pauw ontslag, vervangen door de meer volgzame Jacob Cats) en de regenten-aristocratie vaak in haar streven naar volkomen onafhankelijkheid tegengewerkt, doordat de stadhouder zoveel mogelijk en soms buiten de voordracht om, hem welgevallige leden in de stadsbesturen benoemde. Niet de raadpensionaris, maar Frederik Hendrik zelf werd de leider der buitenlandse politiek, waartoe hij het Geheim Besogne gebruikte. Hij was het, die de alliantie met Frankrijk in 1635 bewerkte en aan dit bondgenootschap zoveel mogelijk wilde vasthouden: in samenwerking met Frankrijk zou de oorlog tegen Spanje met kracht worden voortgezet met als doel de verovering der Zuidelijke Nederlanden, om deze dan met Frankrijk te delen of als zelfstandige staat tussen beide landen te voegen.

Maar dit alles was niet naar de zin der regenten, Vooral Amsterdam, de machtige koopstad, die zich hoe langer hoe # meer haar rijkdom bewust was en daarmee haar betekenis in de Republiek. Maar dan moest de benoeming der vroedschappen juist onafhankelijk van de stadhouder worden gemaakt, de raadpensionaris van Holland een grote rol worden toebedeeld en niet aan de Staten-Generaal te veel invloed worden gegeven. De stadhouder moest worden duidelijk gemaakt, dat hij niet meer was dan de dienaar van de Staten en de betaalde kapitein-generaal, terwijl aan de oorlog zo snel mogelijk een einde moest komen, opdat de handel zich des te vrijer kon ontwikkelen, bovendien zou de prins met zijn leger dan van minder betekenis zijn. Zeker moesten niet de Zuidelijke Nederlanden worden veroverd, met de kans, dat Antwerpen als concurrent van Amsterdam zou herleven, en voor een bondgenootschap met Frankrijk tegen Spanje voelden deze regenten, onder leiding van Bicker, niet veel.

Vandaar, dat Frederik Hendrik in de laatste tien jaar van zijn leven niet veel succes meer heeft gehad en in het geheel niet slaagde in zijn herhaalde pogingen om Antwerpen te veroveren. Daartoe werkte ook de omstandigheid niet mee, dat de regenten vaak onbeschaamd genoeg waren uit winstbejag de vijand van munitie enz. te voorzien. Maar bij hen bereikte Frederik Hendrik even weinig als bij zijn pogingen om het beheer der marine te verbeteren (z admiraliteitscolleges). Tegenover de Staatsgezinde regenten streefde de stadhouder naar versterking en verheffing van zijn positie en hierin slaagde hij volkomen: meer en meer werd hij de gelijke van de vorsten van Europa.

Zijn ruime inkomsten, ook door zijn aandeel in de buit (o.a. bij de verovering van de Zilvervloot), stelden hem in staat prachtige paleizen te doen bouwen en luxueus in te richten (paleis op het Noordeinde, Nieuwbrug bij Rijswijk, Honselaarsdijk) en daar waren hij en zijn gemalin het middelpunt van een uitgebreide, feestvierende hofhouding, waar de koningin van Bohemen een belangrijke rol speelde en waarop de predikanten vaak heel wat aan te merken hadden. Het hof was ook de verzamelplaats van al wat militair de leerschool van de „stedendwinger” wilde volgen. Ook in ander opzicht werd Frederik Hendrik de gelijke der Europese vorsten: zijn zoon huwde met de dochter van de Engelse koning (1642), zijn dochter met de keurvorst van Brandenburg (1646). Sinds 1635 sprak men, in navolging van wat de Franse koning had gedaan, over hem als „Son Altesse” in plaats van „Son Excellence”.

Deze monarchale positie deed het aantal van zijn tegenstanders onder de regenten toenemen en wekte ook onder de burgerij bij sommigen afkeuring. Zijn houding in de Engelse burger. oorlog, waarin hij geneigd was de schoonvader van zijn zoon, Karel I, steun te geven, werd door velen in strijd geacht met het belang van het land en van de handel. Zij werd vooral na 1648 een bron van vele moeilijkheden. In de laatste jaren (sinds 1644 vooral) leed zijn gezondheid ernstig (jichtaanvallen kwelden hem) en begon zijn sterke geest te verslappen, zó dat Amalia de leiding van hem overnam, en natuurlijk kon de regentenpartij daarvan profiteren.

Na 1644 was er geen sprake meer van krijgstochten en, toen hij in 1647 overleed, was het al zeker dat het verbond met Frankrijk verbroken en de vrede met Spanje gesloten zou worden. Frederik Hendrik was zeer minzaam in de omgang en muntte uit door fijne beschaving; vooral zijn talenkennis (hij las Caesar vlot) verbaasde velen.

DR H. A. ENNO VAN GELDER

Lit.: G. Groen van Prinsterer, Archives de la Maison d’Orange Nassau, 2de serie, I-IV (I857-’6I) ; Mémoires de Frédéric Henri de Nassau (1621-1646, uitgeg. door Picardt, Amsterdam, 1733); Th. Jorissen, Mémoires de Const. Huygens (La Haye 1873); I.

Gommelin, Frederick Hendrick, zijn leven en bedrijf (2 dln, Amsterdam 1651); A. Montanus, Leven en bedrijf v. F. H. (Schoonhoven 1664); P.

J. Blok, Frederik Hendrik (Amsterdam 1924); P. Geyl, Oranje en Stuart (Utrecht 1939).