(handelsscheepvaart) is het bedrijf dat zich bezighoudt met het vervoer van personen en koopmansgoederen overzee (z ook scheepvaart). Zij wordt van oudsher uitgeoefend door private personen, reders genaamd, omdat zij de schepen „uitreden” (uitrusten), c.q. door vennootschappen, zgn. rederijen of scheepvaartmaatschappijen.
In sommige landen houdt ook de Staat zich bezig met het koopvaardijbedrijf. Met name in tijd van oorlog zal de koopvaardijvloot door de landsregering voor oorlogsdoeleinden worden ingezet op de wijze als met het algemeen belang het best overeenkomt. Als gevolg daarvan zijn in Nederland nog steeds enkele schepen staatseigendom of door de Staat gecharterd en in bedrijf gehouden, o.m. voor de afvoer van troepen en ambtenaren uit Indonesië.De koopvaardij is wettelijk geregeld onder de Schepenwet en het W.v.K., alsmede door het Internat. Tractaat voor de Veiligheid op Zee (1949). Naar de aard van het bedrijf, de bevaren gebieden, de grootte en soort der gebruikte vaartuigen enz., onderscheidt men in de practijk de lijnvaart (de vaste trajecten der grote maatschappijen) en de wilde vaart (ongeregelde reizen, waarbij vracht en passagiers worden aangenomen naar de gelegenheid zich voordoet), te zamen ook grote vaart genoemd, in tegenstelling tot de kleine vaart (met kleine schepen in een beperkt zeegebied) en de kustvaart (kleine vaart met nog beperkter doelstelling). De wettelijke voorzieningen voor deze vormen van scheepvaart lopen nogal uiteen, in die zin, dat voor de eenvoudiger vormen lagere eisen aan personeel en materieel gesteld worden dan voor de grote zeevaart. In oorlogstijd zijn nog afzonderlijke wetten nodig, zoals een Vorderingswet om het materieel ter beschikking van de Staat te krijgen en de vergoeding aan de eigenaren te regelen, alsmede een Vaarplichtwet, waarbij de opvarenden (die de burgerlijke status behouden) gedwongen kunnen worden om te blijven varen. Visserij en binnenvaart horen niet tot de koopvaardij en hebben (ten dele) een afzonderlijke, wettelijke regeling.
De handelsvaart wordt uitgeoefend met koopvaardijschepen van zeer uiteenlopende grootte en bouw, naarmate de eisen, die door een bepaalde lading, traject of anderszins gesteld worden. In ’t algemeen echter verstaat men onder koopvaardijschip een zeegaand vaartuig, geschikt om zoveel en zo gemakkelijk mogelijk goederen, c.q. passagiers over te nemen en te vervoeren, eenvoudig ingericht en daarom door een betrekkelijk kleine bemanning te behandelen en voorzien van een voordelig werkende voortstuwing (tegenwoordig meest dieselmotoren). Het grootste deel van de koopvaardij bestaat uit vrachtschepen van middelbare grootte en omstreeks 10 à 16 mijl snelheid, bestemd voor goederenvervoer, hetzij gemengde lading, hetzij speciale goederen als erts, kolen, vee, gekoelde lading enz. Schepen, die vloeibare brandstoffen vervoeren, zgn. tankers, hebben een geheel afwijkende constructie. Passagiersschepen hebben veelal een grotere snelheid, en zijn vrijwel uitsluitend bestemd voor personenvervoer. Tot deze groep behoren de grootste bodems ter wereld, zoals de Britse „Queen Mary” en „Queen Elizabeth” en in Nederland de „Nieuw Amsterdam”. Door hun enorme afmetingen en vaart (tot 30 mijl) zijn zij als regel nauwelijks renderend te maken. Tussen beide klassen in vindt men vele combinaties, als „mailboten met gemengde lading” of „vrachtschepen met passagiersaccommodatie”, die meer en meer in trek komen. Een aparte klasse vormen de kanaalstomers, die voor snelle veerdiensten tussen Engeland en Nederland (België, Frankrijk), Engeland en Ierland, tussen de eilanden van Japan, e.d. zorgen; hoofdzaak zijn personen- en postvervoer. In Nederland heeft men als specialiteit de kustvaarders van ca 500 ton tot ontwikkeling gebracht, die daarna overal navolging gevonden hebben. Zij zijn de opvolgers van de vroegere kofschepen en andere kleine zeilvaartuigen en kunnen met een minimum-bemanning worden bediend; veelvuldig is de gezagvoerder tevens eigenaar en reder. Sleepboten, weerschepen, opnemers, kabelleggers, loodsboten (in Nederland vallen ze onder het Min. v. Marine), opleidingsschepen en vele andere vaartuigen, die hoogstens hulpdiensten aan de scheepvaart verlenen, en aan het eigenlijke vervoer geen deel hebben, worden niettemin mede onder de koopvaardij gerekend. Sommige koopvaardijschepen, die daarvoor bijzonder geschikt zijn, zullen in tijd van oorlog als hulpkruiser bij de oorlogsvloot worden ingedeeld, zij krijgen dan echter de volledige status van oorlogsschip, in tegenstelling met de hulpschepen, die voorraden meevoeren of herstellingen verrichten en als regel de koopvaardij-status behouden.
Toezicht op bouw, inrichting, herstelling en het gebruik der koopvaarders geschiedt deels door de Staat, die daarbij door de dienst der Scheepvaartinspectie wordt vertegenwoordigd, en verder door de zgn. classificatiemaatschappijen, die de belangen der verzekeringsmaatschappijen behartigen.
Het personeel van een koopvaardijschip bestaat uit dekpersoneel, machinekamerpersoneel en civiele-dienstpersoneel; iedere categorie kent officieren, onderofficieren en minderen. Boven deze diensten staat de kapitein, die als gezagvoerder van het gehele schip optreedt. Hij wordt steeds gekozen uit de officieren van de dekdienst.
Aan het hoofd van de dekdienst staat de 1ste stuurman, ook wel 1ste officier genoemd, bijgestaan door 2de, 3de en 4de stuurlieden, de stuurmansleerlingen, de onderofficieren, nl. de bootsman, de timmerman en de bootsmaat, en het mindere personeel, waartoe de kwartiermeesters, (vol-) matrozen, matrozen onder de gage (o/g),
brandwachts en de lichtmatrozen behoren. Zij verzorgen de navigatie, de lading en haar administratie en de algemene veiligheid. Een afzonderlijke categorie vormen de marconisten, die de telegrafische communicatie verzorgen en eveneens de officiersrang bekleden. Afhankelijk van de grootte van het schip en de aard van het bedrijf, schrijft de wet voor hoeveel gediplomeerden en welke diploma’s aan boord moeten zijn. Ook het aantal minderen is aan wettelijke minima onderworpen.
Gelijke regels gelden voor de machinedienst aan het hoofd waarvan de 1ste machinist of hoofdmachinist, bijgestaan door 2de, 3de, 4de en 5de machinisten (assistent-machinisten), allen gerekend tot de officieren. Daarop volgen de onderofficieren, nl. magazijnmeester, donkeyman (stoomschepen) en olieman (stoomschepen en motorschepen), terwijl tot de minderen worden gerekend de stokers en tremmers (stoomschepen), handlangers (motorschepen) en stokersjongens voor bediening. De machinedienst zorgt voor de mechanische voortstuwing van het schip en de technische hulpmiddelen van het gehele bedrijf aan boord.
De civiele dienst is belast met de huishouding aan boord, dus met ligging en voeding der opvarenden. Op passagiersschepen heeft men daartoe een uitgebreid personeel nodig, waar aan het hoofd kan staan een administrateur met adjuncts en assistenten en een maître d’hôtel, die tot de officieren worden gerekend, terwijl de hofmeesters, chefkoks, iste koks en het vrouwelijk personeel, als hofmeesteressen en linnenjuffrouwen, onderofficier zijn. Daaronder volgen de koksmaats, koksjongens en bedienden. Op vrachtschepen van gemiddelde grootte is de civiele dienst slechts in handen van één hofmeester, een kok, twee koksmaats of koksjongens en enige bedienden.
Ten slotte kent men op de passagiersschepen nog een afzonderlijke medische dienst met een arts (officier), en mannelijke en vrouwelijke ziekenverplegers (onderofficieren).
P. DE HAAN
IR R. F. SCHELTEMA DE HEERE
Lit.: M. G. de Boer, 100 jaar Ned. Scheepvaart (1925); W. van Cauwenberg, Onze nationale Koopvaardijvloot (1945).
Koopvaardijschip
is geen wettelijk begrip; in de rechtskundige omgangstaal begrijpt men er die zeeschepen onder, welke niet, aan het Rijk of enig openbaar lichaam toebehorend, tot de openbare dienst zijn bestemd noch ook voor de visserij worden gebezigd. In zaken van nationaliteit e.a. vormen zij in vele opzichten één geheel.
Lit.: R. P. Cleveringa, Het nieuwe zeerecht, 3de dr. (1946), blz. 45 e.v.