is een aetherische olie, die door destillatie of beter door extractie en soms door maceratie uit de bloemblaadjes van vers geplukte rozen gewonnen wordt. De methode van enfleurage kan men hier niet toepassen, daar de vorming van de aetherische olie direct na de pluk ophoudt.
Soms past men stoomdestillatie toe, wat de kwaliteit niet ten goede komt.Plaats der cultuur.
De winning van rozenolie is reeds zeer oud; de rozenolie uit de Oudheid was echter slechts een met rozengeur doortrokken vet. Welke soort men gebruikte is niet zeker. Misschien kweekte men in de rozentuinen van Sjiras Rosa gallica, van welke soort men thans nog de gedroogde blaadjes uit Perzië exporteert. De cultuur heeft in Europa vooral in Bulgarije plaats, voorts in Zuid-Frankrijk, Turkije, in Marokko (veel rozentuinen in de oasen van de Sahara) en Algiers, in Perzië, India en China. De cultuur gelukt het best op gronden, die luchtig, steenachtig en matig vochtig zijn. In Bulgarije vooral op gronden, gelegen tussen de bossen op de berghellingen en de korenvelden in de vlakten.
De cultuur is, daar vele parfums tegenwoordig geheel of gedeeltelijk synthetisch bereid worden, sterk teruggelopen. In Bulgarije waren in 1929 5200 ha in cultuur, in 1947 nog slechts 88 ha, doch in 1949 liep dit weer op tot 100 ha. Hoewel de rozenolie zeer kostbaar is, voerde Bulgarije in 1945 toch nog voor 552 millioen lewa uit en in 1946 voor 302 millioen lewa.
De planten geven maximale productie in het vierde en vijfde jaar, maar kunnen gemiddeld 10 jaren, soms wel 15 jaren gebruikt worden. Daarna moet tot nieuwe aanplant worden overgegaan. Dit geschiedt door stekken. De opbrengst bedraagt ca 2000-5000 kg bloem per jaar per ha. De meest gekweekte soort is Rosa damascena Mill. var. trigintipetala; daarnaast treft men in Bulgarije ook R. alba L. aan, die een iets afwijkende geur geeft en in Noord-Afrika en Zuid-Frankrijk ook R. centifolia L. Het rendement bedraagt 0,033 pct, bij extractie echter wel 0,17-0,25 pct.
Winning.
Past men waterdestillatie toe, wat men vooral in Zuid-Frankrijk ter winning van het rozenwater doet, dan doet men 10-15 kg bloemblaadjes op 75 kg water, en voegt herhaaldelijk een nieuwe hoeveelheid blaadjes toe. Het water, waarin de blaadjes geheel ondergedompeld liggen, wordt verwarmd en destilleert geleidelijk in de opvangapparaten over. Ten slotte verkrijgt men zo het rozenwater (1 kg rozenwater per 1 kg rozen), waarop een dun laagje aetherische olie komt bovendrijven. Deze olie wordt van het water gescheiden en komt als „rozenwaterolie” in de handel; het is slechts een nevenproduct; men wint per 1000 kg rozen slechts 60-100 g rozenwaterolie.
Het rozenwater, waarvan de geur die van de bloem meer benadert dan de aetherische olie, daar een belangrijk bestanddeel daarvan, de in 1900 ontdekte phenylethylalkohol, zeer gemakkelijk in water oplosbaar is, komt ten dele als zodanig in de handel; ten dele extraheert men het met vluchtige oplosmiddelen; het extract kan dan elders weer tot rozenwater verwerkt worden, wat het voordeel heeft van geringere transportkosten en betere houdbaarheid van de eigenschappen. In Frankrijk wordt een vijfde deel, in Bulgarije een zevende deel tot rozenwater verwerkt.
Extractie heeft zowel plaats met petroleumaether als met benzeen; in het laatste geval is het rendement iets groter. Soms ook past men maceratie toe en verkrijgt dan uit 350 kg rozen tot 70 kg „rozenpommade”, die men als zodanig verkoopt òf door uitwassen met sterke alkohol verwerkt tot „extrait de rose”; ten dele wordt dit extrait als zodanig verkocht, ten dele dampt men het in tot het zgn. „absolute de pommade”.
Rozenolie is lichtgeel, soms iets groenachtig van kleur, heeft bij 21-25 gr. C. een sterke geur van frisse rozen en een iets scherpe, balsemachtige smaak. Bij 18-21 gr. scheiden zich uit de olie lancetvormige, glanzende, iriserende kristallen af, de zgn. „rozenkamfer”, die door hun lichtheid aan de oppervlakte een vliesje gaan vormen. Bij sterke afkoeling stolt de olie tot een weke, doorschijnende massa, die bij handwarmte weer vloeibaar wordt. Samenstelling: geraniol, nerol, l-citronellol, eugenol, phenylethylalkohol (in rozenolie uit pommade 46 pct, in die uit rozenwater 35 pct), nonylaldehyd, citral, farnesol, linaloöl en stearopteen.
Gebruik.
Behalve als parfum (hoewel daarvoor sinds de bereiding van compositieparfums veel minder), bij de bereiding van fijne likeuren en suikerwerken en voor aromatisering van snuif- en kauwtabak. Daar rozenolie zeer duur is vindt vaak vervalsing met goedkopere palmarosa-olie of Turkse geraniumolie (zie andropogon) plaats, die evenals rozenolie veel geraniol en citronellol bevat, zodat de vervalsing vrijwel niet is aan te tonen; een zeer grove vervalsing is die met terpineol.
DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Bericht von Schimmel o.a. 1938, 1939 en 1940; Naves and Mazuyer, Natural Perfume Materials (New York 1947), p. 234-241; Guenther,The Essential Oils V (N.Y. 1952), p. 3-47.