(fam. Gramineae) is de naam van een vrij groot plantengeslacht, dat naast graansoorten ook olieleverende soorten bevat.
Tot de graansoorten, die men ook wel tot een apart geslacht „Sorghum” verenigd heeft, behoren A. sorghum Brot. en A. saccharatus Roxb., bekend als doerra, kafferkoren of kaffergierst. Vooral de eerste soort wordt in buitengewoon veel rassen gekweekt en is niet in wilde staat bekend. Uit de bloeiwijzen worden bezems gemaakt (A. technicus), terwijl de vorm saccharatus in Noord-Amerika voor de bereiding van suiker gebruikt wordt, of als groenvoer voor het vee, wat, wegens het gehalte aan blauwzuur, in jonge staat niet ongevaarlijk is. A. Schoenanthus L. (kameelgras) bevat enige aetherische olie, doch die wordt er niet uit gewonnen. Voor de winning van aetherische olie, die overigens in de fam. der Gramineae niet voorkomt zijn belangrijk:
A. Nardus L. levert de citronella- of grasolie. De plant komt in verschillende variëteiten in Azië voor, welke ten dele in cultuur zijn gebracht (Maha pengiri en Lénabatu). De beste vorm is de ondersoort genuinis Hack., ook wel A. flexuosus Nees, of Cymbopogon flexuosus Stapf., het „malabargras” genoemd. Het echte citronellagras komt in Indië alleen in gekweekte vorm voor en stelt geen hoge eisen aan de bodem; het wordt vaak, omdat het lichte schaduw verdragen kan, in jonge cultures als tussencultuur aangeplant. Men gebruikt als plantmateriaal de, door scheuren verkregen, stukken van oude pollen. Men snijdt de bladeren, die de olie bevatten, tijdig af, omdat de plant anders in bloei schiet, waarna de plant gedeeltelijk afsterft. De meeste olie zit in de bladschijven, niet in de bladscheden, daarom snijdt men niet te laag bij de grond, om een zo hoog mogelijk rendement te verkrijgen en kan dat enige malen per jaar herhalen. Men bereidt de olie, na voordrogen der bladeren in de schaduw (waarbij men zorg moet dragen, dat er door broei geen fermentatie kan optreden), na 2 of 3 dagen door destillatie met stoom van 3 à 4 atm.; de stoom wordt via een spiraalvormige buis met zijdelingse openingen toegevoerd om de massa zo gelijkmatig mogelijk te verwarmen. Men krijgt meestal een rendement van 0,5-1,2 pct van het verse materiaal; gaat men verder door met extraheren, dan verkrijgt men mindere kwaliteit olie. Citronella-olie dankt haar geur voornamelijk aan twee stoffen, geraniol en citronellal, die in hoeveelheden van resp. 26-44 en 23-50 pct aanwezig zijn. De olie lost in 3 dln alcohol van 80 pct helder op, bij grotere verdunningen is ze troebel. Ze wordt bijna uitsluitend gebruikt voor het maken van kunstmatige reukstoffen en voor het geurig maken van mindere kwaliteiten toiletzeep. Het pure citronellal verwerkt men tot een alcohol-citronellal, dat evenals geraniol een fijne, zachte rozengeur heeft. Het Java-product is belangrijk beter dan de terrein-verliezende Ceylon-olie, waarvan het totaal geraniolgehalte hoogstens 60-65 pctt bedraagt.
Andropogon citratus Stapf levert de lemoengrasolie. Oorspronkelijk kwam deze in Brits-Indië voor en leverde de „Oost-Indische olie”, tegenwoordig wordt ze veel in Ned. Indië aangeplant. De cultuur komt overeen met die van het citronellagras en heeft het voordeel, dat de plant zich niet uit de grond werkt, zodat men ze niet in geulen hoeft te planten. Het gras moet vers gedestilleerd worden, wat op dezelfde wijze als bij het citronellagras geschiedt; de olie heeft een citralgehalte van 65-80 pct, maar verharst gemakkelijk, waarbij ze dik vloeibaar wordt, haar goede oplosbaarheid verliest en in citralgehalte achteruitgaat; daarom moet ze zeer doelmatig bewaard worden. Men gebruikt de lemoengrasolie voor het afscheiden van citral, dat gebruikt wordt voor het maken van citroenolie, essencen voor limonadestroop-fabrieken en voor die van ionon, dat in zeer verdunde toestand een geur van viooltjes heeft en voor de bereiding van toiletzeep en parfumerie-artikelen zeer belangrijk is. De lemoengrasolie wordt echter minder gebruikt dan de citronella-olie.
Andropogon Martini Roxb. var. Motia (syn. Cymbopogon Martini Stapf) levert de Palmarosa-olie of Turkse Geraniumolie. Ze draagt deze laatste naam omdat ze vroeger van Bombay uit over land naar de Rode Zee en van daar via Caïro naar Constantinopel ging en zo in Europa werd ingevoerd. In Indië is dit gras, het „rusa”- of „geraniumgras”, wijd verspreid. Men wint de olie door waterdampdestillatie. De var. „Sophia”, ook wel het „gingergras” genoemd, levert de gingergrasolie, die in het geheel geen aan rozen herinnerende geur heeft, doordat er naast geraniol een andere alcohol, de dihydrocuminalcohol in voorkomt. De palmarosa-olie is een kleurloze of lichtgele, soms door koperdeeltjes groen gekleurde, naar rozen geurende olie, die 75-95 pct geraniol bevat. Het is een bijna niet te onderkennen vervalsingsproduct voor de echte geraniumolie, die veel voor het parfumeren van zeep gebruikt wordt.
De cultuur komt overeen met die van het citronellagras, maar de plant geeft minder blad; ze groeit in de hoger gelegen streken beter dan in de vlakte. Het rendement uit vers materiaal is ca 0,6 pct.
Andropogon muricatus Retz, in Indië bekend als de „akar wangi”, levert de vetiverolie. Het vaderland is Ceylon en Eng.-Indië, doch de cultuur heeft tegenwoordig niet alleen in de Maleise Archipel, doch ook op Réunion, in West-Indië en Brazilië plaats. De cultuur komt vrijwel met die van de andere Andropogonsoorten overeen, maar bij deze soort zit de olie speciaal in de wortels en het gehalte ervan wordt hoger naarmate men het gras vaker afsnijdt en de cultuur op zonniger plaatsen geschiedt. De olie zit in de buitenste bast van de wortel, niet in de houtige delen. Vóór de destillatie, die met stoom geschiedt, moeten de wortels eerst gekneusd worden. Als men zorgt, dat het condensatiewater goed warm blijft, komt de in s.g. weinig van water verschillende olie bovendrijven, anders plakt ze aan de wanden vast. De olie is zeer dik vloeibaar, moeilijk vluchtig en bezit een donkere of lichtbruine kleur.
Men gebruikt de olie uitsluitend in de parfumerie, vooral bij de bereiding van fijne toiletzepen en ook als fixatief, omdat zij andere oliën goed vasthoudt en daardoor maakt, dat een parfum niet zo snel vervluchtigt. De niet verwerkte wortels worden in de vorm van matjes en waaiers verhandeld en, nat gemaakt, gebruikt om de lucht te parfumeren.
DR A. KLEINHOONTE
Lit.: K. Heyne, De nuttige planten van Ned.-Indië; A. de Jong, De aetherische oliën van Ned. Indië.