Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ROUSSEAU, jean-jacques

betekenis & definitie

Frans schrijver en wijsgeer (Genève 28 Juni 1712 - Ermenonville 3 Juli 1778), was de zoon van een avontuurlijke vader, van Franse afkomst, horlogemaker en dansmeester in het Calvinistische Genève, die de opvoeding van zijn beide kinderen verwaarloosde. Jean-Jacques kwam eerst in de leer op een advocatenkantoor, daarna bij een graveerder.

In 1728 vluchtte hij uit Genève, belandde via een naburig dorpspastoor bij de bekoorlijke, maar enigszins verdachte Madame de Warens, die hem doorstuurde naar Turijn, waar hij na een spoedcursus Katholiek werd.Toen volgden enige zwerversjaren door Frankrijk en Zwitserland, onderbroken door periodieke terugkeer naar „maman” de Warens. Deze leerde hem goede manieren, wijdde hem ook in de liefde in en installeerde hem enige jaren in haar buitenhuis „Les Charmettes” (bij Chambéry). Hier mediteerde hij in de eenzaamheid van de hem omringende natuur, maar studeerde ook ijverig, zodat hij zich zelfs waardig keurde om als huisonderwijzer op te treden bij de familie De Mably te Lyon (1740), maar de toekomstige schrijver over opvoedkunde mislukte in de practijk.

Daarna trok hij naar Parijs (1741) om aan de Académie een nieuw door hem ontworpen stelsel om muzieknoten weer te geven (door cijfers) aan te bieden. Zijn systeem had geen succes, maar hij verwierf een post als gezantschapssecretaris te Venetië (1743-’44). Na begrijpelijke ruzie met zijn bekrompen meester keerde hij naar Parijs terug, waar hij toegang kreeg tot de salons van rijke belastingpachters, die zijn opera Les Muses galantes (1745) lieten opvoeren, en tot de kring der Encyclopedisten, vriendschap sloot met Diderot, door wiens toedoen hij artikelen kreeg te schrijven over muziek voor de Encyclopédie. Ook leerde hij een eenvoudig dienstmeisje kennen, Thérèse Levasseur, die, zonder deel te hebben aan zijn geestelijke evolutie, hem een leven lang trouw zou verzorgen en die hem vijf kinderen schonk welke Rousseau naar het vondelingengesticht bracht, een daad van onverantwoordelijkheid door hemzelf later gebiecht en diep betreurd.

Op weg naar Diderot, die in Vincennes gevangen zat, vond hij de beroemde prijsvraag van de Académie de Dijon: „Si le rétablissement des Sciences et des arts a contribué à épurer les mœurs”, welke hij op paradoxale wijze, tegen de geest van de eeuw in, in negatieve zin beantwoordde. Door de bekroning (1750) werd hij in één slag beroemd. Innerlijk ontevreden over zijn positie, gekweld door een blaasziekte, besloot hij zich terug te trekken uit de mondaine kringen, ondanks het grote succes van zijn opera Le Devin du Village, die zelfs in tegenwoordigheid van het hof werd opgevoerd (1752). Hij trachtte zijn leven in overeenstemming te brengen met zijn ideeën, volgens zijn devies vitam impendere vero en als muziekcopist van zijn pen te leven. In 1754 volgde de triomfantelijke terugkeer naar Genève en zijn overgang tot het Protestantisme. De nieuwe „citoyen” droeg aan de republiek op een niet bekroond antwoord op een tweede prijsvraag: het veel minder rhetorische en voor de kennis van Rousseau’s filosofie zeer belangrijke Discours sur l’origine et les fondements de l’inégalité parmi les hommes (1755), waarin in kern reeds alle ideeën van Rousseau te vinden zijn.

Hij vestigde zich niet in Genève, maar in het door een zijner mondaine kennissen, Mme d’Epinay, beschikbaar gestelde tuinhuisje L’Ermitage (April 1756), waarop een jaar van vruchtbare arbeid volgde. Hij begon zijn groot werk over de opvoedkunde en, geinspireerd door zijn liefde voor Mme d’Houdetot (de schoonzuster van Mme d’Epinay), creëerde hij nu de beroemde roman Julie ou la Nouvelle Héloïse (voltooid 1761; éd. crit. p. p. D. Mornet 1925-1926, 4 vol.). Maar juist door deze liefde en nog andere oorzaken — achterklap van Thérèse en familie, geïntrigeer van Grimm — ontstond de breuk met Mme d’Epinay en de vrienden van de Encyclopédie, een breuk noodlottig voor Rousseau’s zielerust, die, niet ten onrechte, meer en meer aan een „complot” ging geloven. Door zijn Lettre à d’Alembert sur les spectacles (1758), waarin hij op paradoxale wijze de immoraliteit van alle toneel trachtte aan te tonen, haalde hij zich de dodelijke vijandschap van Voltaire op de hals.

Daartegenover stond de vriendschap van velen uit de hoogste aristocratische kringen, zoals de Bentincks in Holland of de maarschalk de Luxembourg en diens vrouw, aan wie hij zijn literaire producten voorlas. Want in een armzalige woning in Montmorency of in het tuinhuis van de familie de Luxembourg ontstonden de grote werken Le Contrat social ou Principes du Droit politique (Amsterdam 1762) en Emile ou de l’Education (Den Haag 1762), waarvan de deïstische geloofsbelijdenis, de bekende Profession de foi du Vicaire Savoyard (éd. crit. p. p. P.-M. Masson, 1914), overal werd verboden (Juni 1762 door het Parlement de Paris, 10 dagen later te Genève, ook in Nederland: zie K. R. Gallas, Annales J.-J. R., t. 17).

Rousseau moest vluchten, hij vond een asyl op het grondgebied van Frederik II van Pruisen, te Motiers-Travers (bij Neuchâtel). Hier schreef hij zijn fiere brief aan de aartsbisschop van Parijs als repliek op diens Mandement ( 1763) en de welsprekende Lettres écrites de la Montagne ( 1764) als antwoord op de Geneefse aanval door doctor Tronchin in de Lettres écrites de la Campagne. Na de laffe wraakneming van Voltaire, die in de anonieme Sentiments des Citoyens het geheim van Rousseau’s kinderen had geopenbaard, werd deze door de bevolking, opgezet door de predikant Montmollin, met stenen uit zijn huis verdreven. Na dit voorval werd het leven van Rousseau, die nu aan vervolgingswaanzin ging lijden, het leven van een opgejaagde die nergens meer rust kon vinden. Maar eerst volgde nog de idylle van enige weken op het Saint-Pierre-eiland in het Bielermeer (1765), welke hij vlak voor zijn dood nog zou doen herleven in de verrukkelijke Rêveries du promeneur solitaire (1e éd. 1782, éd. crit. p. p. J. S. Spink, 1948 en p. p. M.

Raymond
, 1948). Door de Berner magistraat verbannen, naar Bazel, Straatsburg, Parijs, waar de prins van Condé hem asylrecht verleende. Triest en mislukt verblijf in Engeland bij D. Hume, dan weer omzwervingen door Frankrijk, eindelijk oogluikend toegelaten in Parijs (1770-1778), waar hij zijn Confessions kon voltooien en ook de in grote opwinding op de grens van verstandsverbijstering geschreven Dialogues: Rousseau juge de Jean-Jacques, maar waarvan vele bladzijden nog getuigen van zijn geniaal schrijverstalent. Zijn levensavond werd verzacht door de vriendschap met Bernardin de Saint-Pierre. Ten slotte stierf hij een natuurlijke dood op het landgoed van de markies de Girardin te Ermenonville.

De invloed van Rousseau — door bewonderaars en tegenstanders beiden erkend — is geweldig geweest en duurt tot heden voort. De Nouvelle Héloïse (de „andere” Héloïse was de middeleeuwse non die een schuldige liefde koesterde voor de monnik Abélard) werd de voorloper van de idealistische roman uit de 19de eeuw: die van Mme de Staël, van G. Sand enz. In Nederland vooral invloed op Betje Wolff. Het geweldig succes (72 drukken tussen 1761 en 1800) van deze roman in brieven (in navolging van de romans van Richardson), die stromen tranen heeft doen vloeien, bewees dat voor de „common reader” het tijdperk van de rede voorbij was. Met deze roman deed tevens het hooggebergte zijn intrede in de literatuur. Al staat de Emile, typisch aristocratische leerling, opgevoed door een gouverneur, los van elke gemeenschap, wel heel ver van de moderne klassescholier, dit neemt niet weg dat Rousseau’s grondstellingen over de opvoedkunde: het kind opvoeden door en voor de vrijheid, het kind geven wat des kinds is, de opvoeding van het hart gaat boven die van het verstand en de kennis is van minder belang dan de oefening van het oordeel, levende beginselen gebleven zijn in de opvoedkunde tot op de huidige dag.

Rousseau’s staatkundige denkbeelden zijn nauw verbonden met zijn theorieën over de opvoedkunde, immers „l’homme de la nature” moet tot burger worden opgevoed. Zijn Contrat social is bovenal een moralistisch geschrift, waarin hij zijn stelling ontvouwt dat de maatschappij berust op een vrijwillig aangegaan contract tussen de leden. Voor Rousseau is de gehoorzaamheid aan de wet die men zich vrijwillig heeft opgelegd juist de vrijheid. Dit geschrift vooral is door Rousseau’s tegenstanders aangevallen om de abstractheid van de theorie, maar niemand minder dan Kant erkende de scherpzinnigheid van het betoog. Veel van deze critiek verliest haar waarde als men bedenkt dat het „verdrag” moest gelden als een ideaal voor een kleine staat als Genève en dat men het boek moet beschouwen in verband met andere meer op de practijk gerichte geschriften van Rousseau als Considérations sur Ie gouvernement de la Pologne (1772), het hem gevraagde project voor een constitutie voor Corsica enz. Het spreekt vanzelf, dat zijn poging om de door hem verheerlijkte individuele vrijheid harmonisch te doen samensmelten met de souvereine staatsautoriteit niet alleen de leiders van de Franse Revolutie heeft gepreoccupeerd, maar ook nog alle politieke theoretici van heden interesseert.

Op letterkundig gebied is Rousseau in vele opzichten een der geestelijke vaders van de Romantiek. Met de exaltatie van zijn „ik” in de Confessions staat hij aan het begin van een eindeloze rij dagboekschrijvers of biechtelingen die in hun „nagelaten bekentenissen” hebben getuigd van hun „anders”-zijn. De invloed van de Rêveries reikt over een Senancour, een Nerval, een Maurice Guérin, een Baudelaire tot Rimbaud, Gide of Proust.

Het waardeoordeel over deze invloed loopt uit de aard der zaak sterk uiteen. Terwijl een Tolstoï een medaille met de beeldenaar van zijn geliefde meester om de hals droeg, blijft Rousseau voor een baron Seillière, een J. Maritain de tegenstander „die ze vinden in de eerste rij van hun eeuwige vijanden”.

DR R. WIARDA

Bibl.: Lettre sur la musique française (1753); Dictionnaire de musique (1768); Pygmalion (s. d.); Discours sur les sciences et les arts (éd. cr. p. G. R. Havens, New York 1951); Les Confessions et les Rêveries (Ed. de la Pléiade, 1933); Le Contrat social (éd. p. G. Beaulavon, 1938, éd.

Halbwachs, 1943); Emile (éd. p. F. et P. Richard, 1939); Corresp. générale p.p. Th. Dufour et P.-P. Plan (1924-’34, 20 vol.); Œuvres complètes (Dupeyron, 1782-1790, 35 vol.); Œuvres complètes (Musset-Pathay, 1823-’26, 23 vol.); Œuvres et Corr. inédite (Streckeisen-Moultou, 1861).

Lit.: Th. Dufour, Recherches bibliogr. sur les œuvres imprimées de J.-J. R. (1925, 2 vol.); A. François, Matériaux sur la Corr. de J.-J. R. (1923); A. Schinz, Etat présent des études sur J.-J.

R. (1941); J. Sénelier, Bibl. générale des œuvres de J.-J. R. (1950); Les Annales J.-J. R. (van 1905 af); L.-J. Courtois, Chronologie crit. de la vie et des œuvres de J.-J. R. (Annales J.-J.

R., 1923); J. Tiersot, J.-J. R. (1912, over R. en de muziek); G. Lanson, L’Unité de la pensée de J.-J. R. (Annales 1912, belangrijk); F. Baldensperger e.a., J.-J.

R. (leçons faites à l’Ecole des Hautes Etudes Sociales, 1912, belangrijk); H. Roland Holst, R. (1912); P.-M. Masson, La Religion de J.-J. R. (1916, 3 vol.); L. Ducros, J.-J. R. (1908-1918, 3 vol.); E.

Seillière, J.-J. R. (1921); F. Vial, La doctrine d’éducation de J.-J. R. (1920, uitstekend); J. Maritain, Trois Réformateurs, Luther, Descartes et R. (1925); M. I.

Markovitch, J.-J. R. et Tolstoï (1928); A. Schinz, La pensée de J.-J. R. (1929); C.-A. Fusil, L’anti-Rousseau ( 1930); A. J.

M. Cornelissen, Calvijn en R. (Nijmegen 1931); P. Trahard, Les Maîtres de la sensibilité fr. au XVIIIe siècle (t. III, 1932); J. S. Spink, J.-J.

R. et Genève (1934); C. E. Engel, La litt. alpestre en France et en Angleterre au XVIIe et au XVIIIe s. (1930); E. Foster, Le dernier séjour de J.-J. R. à Paris, 1770-1778 (1921); A. Ravier, L’éducation de l’homme nouveau.

Essai hist. et crit. sur le livre de l’Emile (1941); H. Guillemin, Les philosophes contre J.-J. L’affaire J.-J. R. - Hume (1942); S. Elosu, La maladie de J.-J. R. (1929); J.

Guéhenno, J.-J. En marge des Confessions (1948); M. B. Ellis, Julie ou la Nouvelle Héloïse. A Synthesis of R.’s Thought 1749-1759 (1949); R. Derathé, Le Rationalisme de J.-J.

R. (1949); H. Roddier, J.-J. R. en Angleterre (1950); H. Brugmans, De revolte van het gemoed. R. en het sentimentalisme (Arnhem 1951).

< >