Frans dichter (Parijs 6 Apr. 1670 - Brussel 17 Mrt 1741), wist zich door zijn gladde verzen, maar ook door machtige beschermers een plaats te veroveren in de hogere Parijse kringen. Zijn ziekelijke ijdelheid en zijn neiging tot spot en satire brachten hem ten val; hij werd in 1712 uit Frankrijk verbannen.
Eerst ging hij naar Zwitserland, daarna met prins Eugenius naar Wenen en overleed in ballingschap te Brussel. De 18de eeuw, die weinig begrip had voor ware poëzie, zag in deze bedreven, maar gevoelloze verzenmaker de grootste dichter van Frankrijk. Van zijn nu bijna onleesbaar geworden œuvre onderscheiden zich nog het gunstigst de epigrammen door een persoonlijk accent, al worden ze vaak door grove onkiesheid ontsierd.Bibl.: Œuvres (1757, 5 vol.); Contes et épigrammes libres p.p. F. Mitton (1930).
Lit.: Sainte-Beuve, Portraits littéraires, t. I (1844).