Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ROMEINS RECHT

betekenis & definitie

is het recht dat in Rome gedurende de republiek en later in het Romeinse keizerrijk gegolden heeft, door keizer Justinianus in de jaren 528-534 is gecodificeerd in het Corpus Iuris Civilis, in de Middeleeuwen voorwerp was van de zgn. receptie, ten gevolge waarvan het in geheel West-Europa in de practijk werd toegepast en zo van doorslaggevende betekenis is geworden voor de vorming van het privaatrecht in alle landen van West-Europa, zowel wat betreft de inhoud der rechtsregels als wat betreft de systematiek van de wet en de methode van rechtstoepassing en van de rechtswetenschap. Het oorspronkelijk ongeschreven gewoonterecht werd in Rome reeds vroegtijdig, in 450 v.

Chr., in de Wet der Twaalf Tafelen, in schrift vastgelegd.Deze in korte zinnen opgetekende wetsvorm bepaalde de aard der gehele verdere rechtsontwikkeling, nl. door uitlegging (interpretatio) van de lapidaire wetsteksten. Tot ca 300 v. Chr. geschiedde dit door de priesters, daarna ontstond het unieke verschijnsel van een wereldlijke rechtswetenschap, die het privaatrecht in Rome geheel losmaakte van de godsdienst. De eigenaardige rol die de praetor in Rome bij de inrichting van een proces speelde, gaf hem de macht, naast en met de juristen, door zijn edicten het oude starre bij een agrarische samenleving behorende recht aan de veranderende verkeersbehoeften van een zich staag uitbreidende commerciële maatschappij aan te passen, waarbij eveneens vooral de methode van uitbreidende interpretatie en analoge toepassing van een gegeven procesformule door hem en de hem bijstaande juristen werd gehanteerd. Aan de eigenlijke wetgeving (door het volk in de comilia; zie leges) komt hiernaast gedurende de republiek slechts een geringe betekenis toe.

Doordat het zwaartepunt steeds bij de juristen lag en dezen tijdens de overgang naar de keizertijd de onder de republiek gevormde rechtstraditie vasthielden, bracht de keizertijd geen breuk in de Romeinse rechtsontwikkeling; de republikeinse instellingen bleven trouwens in schijn voorlopig bestaan. Langzamerhand werd de wetgevende bevoegdheid van de comitia door de Senaat overgenomen; het praetorisch edict bracht weinig nieuws meer en werd ca 135 n. Chr. door Salvius Julianus gecodificeerd. Daarentegen namen de keizerlijke verordeningen en beslissingen (edicta, mandata, decreta, rescripta, constitutiones) toe in macht en tal, maar hierop bleven de juristen hun grote invloed oefenen. Tot de grootsten onder hen, in scheppende kracht, diepgang en originaliteit nooit overtroffen, behoren Labeo, Sabinus, Celsus, Julianus, Papinianus, Ulpianus, Paulus. Van hun zeer talrijke geschriften is ons zeer weinig direct overgeleverd (het voornaamste zijn de Institutiones van Gaius); van de meeste hebben wij alleen onvolledige en onbetrouwbare fragmenten in de Justiniaanse compilatie van 534, de Digesten of Pandecten.

Met de groei van Rome tot het Imperium Romanum dat de gehele toenmalige beschaafde wereld ook met zijn privaatrecht beheerste, hield de ontwikkeling van het Romeinse recht, dat na 212 n. Chr. voor alle inwoners van het reusachtige rijk het Rijksrecht geworden was, gelijke tred. Het verloor in dit proces geleidelijk alle primitieve, archaïsche, formalistische en specifiek-nationale trekken en werd tot een helder, klaar en redelijk rechtsstelsel, dat in hoge mate rekening hield met de practische behoeften van handel en verkeer en met de fundamentele beginselen van de goede trouw, zodat het niet zonder grond in de Middeleeuwen als de belichaming van de menselijke rede, de ratio scripta kon worden aangezien en meer dan enig ander rechtsstelsel beantwoordde aan de eisen van toenemende handel en verkeer en aan het verlangen naar een betere, meer rationele en meer berekenbare rechtsbedeling. Geen recht leende zich beter tot receptie, waardoor het Romeinse recht ten tweeden male wereldrecht werd (zie glossatoren, postglossatoren). Aldus heeft het in de 15de en 16de eeuw in bijna alle landen van Europa het nationale recht voor een min of meer belangrijk deel verdrongen en kracht van wet verkregen (zie oud vaderlands recht).

Eerst in de 18de eeuw en vooral na de Franse Revolutie gevoelde men de behoefte aan nationaal recht en aan nationale codificaties, maar nog in de 19de eeuw vormde de wetenschap van het Romeinse recht, zoals die toen, vooral in Duitsland, werd beoefend (Pandectistiek) de algemeen erkende grondslag van de privaatrechtsstudie en nog heden rusten èn de inhoud van de rechtsregels der Westeuropese naties èn het begrippenapparaat èn de systematiek, maar ook de methode van rechtspraak als toepassing van rechtsregels door middel van uitlegging of interpretatie, op de grondslagen door de Romeinse juristen voorgoed gelegd.

PROF. MR H. R. HOETINK

Lit.: J. C. van Oven, Leerb. v. Rom. Priv. R. (2de dr. 1948); Fritz Schulz, Classical Roman Law (Oxford 1951); Leopold Wenger, Die Quellen d. röm. Rechts (Wien 1953); B.

H. D. Hermesdorf, Schets v. d. uitwend. gesch. v. h. Rom. recht, 3de dr. (1946); Paul Koschaker, Europa und das Röm. Recht (1947); Franz Wieacker, Privatrechtsgeschichte der Neuzeit (1951).

< >