Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ROMAANSE TALEN

betekenis & definitie

noemt men die talen, die de voortzetting zijn van het Latijn in de verschillende landen, waar de Romeinen hun heerschappij hebben gevestigd en waar de bevolking haar eigen taal ten gunste van die der veroveraars heeft opgegeven. De uitbreiding der Romeinse macht buiten Italië, dus na de onderwerping van Italië, Sicilië en Gallia cisalpina, heeft zich voltrokken tussen de 3de eeuw v.

Chr. en de 2de eeuw n. Chr. Vóór Chr. (in 238) werd Sardinië vermeesterd, in 197 Spanje, Illyrië na 167, Afrika in 146, het Z. van Gallië in 120, Brittannië in 85, het N. van Gallië in 50, Raetië in 15, en na Chr. in 107 Dacië.Uitbreiding en groepering.

Als geheel beschouwd, wordt het Romaanse taalgebied ten N. en ten O. begrensd door een lijn, die loopt als volgt: oostelijk van Duinkerken naar Visé (ten N. van Luik), buigt zich zuidelijk over Metz naar Siders, dan oostelijk over Reichenau, Trente om Friuli heen, daarna zuidelijk langs de kust van Illyrië en daarna langs die van Italië, dan westelijk onder Sicilië. De Middellandse Zee, de Atlantische Oceaan en het Kanaal vormen de zuid- en westgrens. Het Roemeens vormt een eiland ten N. van de Balkan.

Hoewel de staatkundige grenzen zelden samenvallen met de afscheiding tussen de verschillende Romaanse talen, verdeelt men deze, naar de naties, in Roemeens, Italiaans, Rhaeto-Romaans, Provençaals, Frans, Spaans en Portugees. Deze groepering is ook om andere redenen slechts oppervlakkig. Enerzijds vertonen deze talen niet alle een gelijke samenhang: het Provençaals heeft slechts in de Middeleeuwen een algemene taal gehad, die echter alleen geschreven werd en heeft eerst sedert de 19de eeuw weder een geschreven taal, die echter niet algemeen verspreid is; het Rhaeto-Romaans is eveneens eerder een groep van dialecten dan een taal, daar ook hier een algemene, gesproken taal ontbreekt. Anderzijds wordt, in een deel van Spanje, een taal gesproken, het Catalaans, die door de Catalanen als een eigen idioom, niet een dialect, wordt beschouwd, en van het Italiaans wordt het Romaans van Sardinië door de geleerden afgezonderd.

Buiten Europa werden de Romaanse talen nog op uitgestrekte gebieden gesproken, ook door inboorlingen, in wier mond zij tot Creools kunnen worden vervormd. Enkele gebieden, waar het Latijn vroeger heeft geheerst, behoren thans niet meer tot het Romaanse taalgebied, te weten Afrika, Brittannia, Germania, Pannonia en Illyria, al heeft het ook overal sporen nagelaten. In het Albanees, de taal van het oude Illyrië, is zijn invloed zo diep geweest dat het bij een studie der Romaanse talen niet ter zijde kan worden gelaten. Op de kust van Dalmatië en in het eiland Veglia werd nog in het begin der 19de eeuw een Romaans dialect gesproken. Nog tot de 14de eeuw was het Frans in Engeland de taal der hogere klassen (het Anglo-Normandisch). Het Rhaeto-Romaans is gesproken tot in Beieren en wijkt in Zwitserland nog steeds voor het Duits.

Latijnse oorsprong

De bron der Romaanse talen is het Latijn, echter niet de hogere spreek- en schrijftaal, maar de dagelijkse omgangstaal, die men ten onrechte wel eens „Vulgair-Latijn” noemt en die ook door de term „Latijnse volkstaal” niet geheel juist wordt aangeduid. Wij kennen haar slechts weinig; de teksten, die ons de taal der Romeinen hebben overgeleverd, zijn bijna uitsluitend in de traditionele (klassieke) schrijftaal vervat, die eerst in de laatste eeuwen van het Romeinse imperium meer en meer tot de gesproken taal nadert, naarmate met het verval der beschaving het aantal letterkundige teksten afneemt; het zijn in de eerste plaats opschriften, glossaria en grammaticale werken, die ons over de Latijnse gesproken taal inlichten.

Eerste verschijning

Juist omdat de Romaanse talen zonder onderbreking de evolutie van het Latijn voortzetten, is het onmogelijk een tijdgrens tussen Latijn en Romaanse talen te trekken. Meestal neemt men de val van het Romeinse rijk in de 5de eeuw aan als het begin der laatste, maar natuurlijk is de scheiding tussen bijv. Spaans Latijn en Frans Latijn ouder. Als geschreven taal doet, gedurende de vroege Middeleeuwen, het klassieke Latijn dienst, vaak sterk gewijzigd door de invloed van de gesproken taal; eerst langzamerhand gaat deze ook voor schriftelijk gebruik dienen, naast het Latijn dat in de wetenschap en in officiële stukken tot de 16de eeuw zijn plaats handhaaft. Geïsoleerde sporen van de volkstaal bezitten wij in glossaria van de 8ste eeuw en later en bovendien voor Frankrijk in de Eeden van Straatsburg, in 842 uitgesproken door Karel de Kale, Lodewijk de Duitser en hun soldaten; voor Spanje in een godsdienstige formule uit de 10de eeuw; voor Provence en Italië in oorkonden van 960 af; het oudste geschreven Rhaeto-Romaans treft men aan in een interlineaire, gedeeltelijke vertaling van een preek uit het begin van de 12de eeuw; het oudste geschreven Roemeens in een particulier schrijven uit 1521.

Maar eerst wanneer er een letterkunde is ontstaan, kan er sprake zijn van een regelmatig bezigen der taal. De Franse literatuur dagtekent van het einde der 9de eeuw (Cantilene de sainte Eulalie), de Provençaalse begint met het Chanson de sainte Foi d’Agen, dat ouder is dan 1000 en dat bekend is geworden door een copie uit de 16de eeuw, aanwezig in de Universiteitsbibliotheek te Leiden; het oudste Spaanse gedicht is de Cid uit 1140; in Italië constateert men eerst in de 13de eeuw een bepaalde letterkundige stroming (de zgn. „Siciliaanse dichterschool”), terwijl in Portugal de Cancioneira van Alfonsus de Wijze uit het einde van de 13de eeuw stamt. De Rhaeto-Romaanse dialecten en het Roemeens worden eerst sedert de 16de eeuw als letterkundige taal gebezigd.

Taalkundige verscheidenheid

Van taalkundig standpunt kan de Romaanse taalgroep worden verdeeld in twee ondergroepen: een oostelijke, waartoe het Italiaans en het Roemeens behoren, en een westelijke, die de andere Romaanse talen omvat. In de eerste is s aan het eind van het woord afgevallen, in de tweede wordt s nog uitgesproken of is eerst in latere tijd verdwenen (Latijn cantas, flores, Oudfrans chantes, fleurs, Spaans en Portugees cantas, flores, Rhaeto-Romaans cantes, fluors, Italiaans canti, fiori, Roemeens cânti, flori); in de eerste is dus de nominativus plur. van het Latijn gebleven, in tegenstelling tot de tweede, waar de accusativus plur. de plaats van de nominativus heeft ingenomen. Een fonetisch verschil tussen de beide groepen vormt de behandeling van de groepen ct, cs, cl, die in het W. palatalisatie van de c vertonen (Latijn octo, texit, oclum voor oculum, Frans huit, tist, oeil, Spaans ocho, taje, ojo, Portugees oito, texe, olho, Rhaeto-Romaans och, naast ot, teissa, oel, Italiaans otto, tesse, occhio, Roemeens opt, tese, ochiu).

Over de oorzaken van de gelijkenis, die op menig punt tal van Italiaanse dialecten, en het meest wel het Sardisch, met het Roemeens vertonen, bestaat twijfel; noch de substraattheorie, noch de datum der vestiging van het Romeinse gezag kan ter verklaring dienst doen; ook is het moeilijk uit te maken in hoeverre zich de invloed heeft doen gelden van andere op het Balkan-schiereiland gesproken talen, zoals het Albanees en het Dalmatisch. Een vergelijking der talen van het W. onderling doet ons in het Frans enige trekken zien, die maken dat het het verst van het Latijn is afgeweken; wij bedoelen de verandering van c in ch vóór a (chanter), de diftongering van lange Latijnse e in open lettergreep (Latijn -ere, Frans -oir) en de palatalisering van u in ü. Geen dezer overgangen is bij uitsluiting aan het Frans eigen; men treft ze ook in Italiaanse en Rhaeto-Romaanse dialecten aan; maar alleen in Frankrijk zijn zij in de algemene taal gekomen.

Trouwens, wetenschappelijk gesproken, moeten niet de talen zelf maar de dialecten der gehele taalgroep worden vergeleken, wil men een beeld krijgen van de verrassende verscheidenheid der ontwikkeling van het Latijn; het Rhaeto-Romaans dat, zoals wij zagen, niet door een algemene taal tot één geheel is verenigd, kan een indruk geven van die veelheid van klanken en vormen. Dat een vergelijking van de algemene talen een scheef beeld daarvan geeft, blijkt hieruit, dat de hierboven gegeven karakteristiek van het Frans niet geldt voor de taal van Noord-Frankrijk (en evenmin natuurlijk voor die van het Z., het Provençaals dat, zoals hierboven bleek, als een afzonderlijke taal wordt beschouwd).

Invloed van andere talen op het Romaans

Deze invloed heeft historische oorzaken; hij is geoefend van drie kanten, door het Germaans, het Arabisch en het Slavisch. De invallen der Germanen, die werden opgedrongen door Slaven, Mongolen en Hunnen, begonnen in de 5de eeuw; een eerste stroom emigranten trok over de Alpen en werd eerst in Toscane tot stilstand gebracht, een tweede stak de Rijn over en verspreidde zich over Gallië en het Iberisch schiereiland. Hun heerschappij was voorbijgaand in Italië, blijvend in een deel van Spanje en in Gallië, maar zij vermengden zich met de oorspronkelijke bevolking, waarvan zij de taal overnamen en die harerzijds Germaanse woorden overnam. Zo komt het, dat de woordenschat der westelijke Romaanse talen verscheidene Germaanse elementen bevat.

De Slaven hebben op het Romaans van het Balkangebied hun stempel gedrukt; hun werking was veel dieper dan die der Germanen op de talen van de westelijke groep; zij hebben zich in de 6de eeuw op het Byzantijnse rijk geworpen, hebben Illyrië en Dalmatië verwoest en hebben, te zamen met de Bulgaren, die hun taal hadden overgenomen, Moesië vermeesterd. Van de 6de eeuw af zijn de Roemenen, die Moesië en Dacië bewoonden, dus gescheiden van de overige Romania; zij hebben een eiland gevormd in een Slavische omgeving en hebben, evenals de overige Balkanbewoners, het Christendom door Cyrillos en Methodius leren kennen. Deze feiten verklaren de bijzondere ontwikkeling van het Roemeens dat, hoewel in wezen een Romaanse taal, toch in grammatica en woordenschat geheel eigen trekken vertoont. De scheiding tussen wat oorspronkelijk Latijn en wat Slavisch is, of Grieks (Constantinopel heeft zich op de Balkanlanden gedurende eeuwen sterk doen gelden) of ook aan de oorspronkelijke bevolking moet worden toegeschreven, is een niet lichte taak; weinig talen vertonen zoveel heterogene elementen als het Roemeens.

De derde groep vreemdelingen, die in Romaans taalgebied zijn gedrongen, waren de Arabieren, die vooral in Spanje sporen hebben nagelaten. In 711 staken zij de Straat van Gibraltar over en veroverden in drie jaren het Spaanse schiereiland, de Westgoten terugdringende. Zij kwamen zelfs over de Pyreneeën, maar werden in 732 door Karel Martel tegengehouden en moesten terugtrekken naar Spanje, waar zij in het Z. hebben geheerst tot 1492.

Dit verblijf der Moren gedurende acht eeuwen op Iberisch gebied, de veelvuldige vriendschappelijke betrekkingen tussen Arabieren en Christenen, zowel als de oorlogen tussen de koninkrijken Castilië en Aragon enerzijds en het kalifaat Granada anderzijds, hebben aan de Spaanse woordenschat veel Arabische termen gegeven; de Arabieren overtroffen, in krijgskunst en algemene beschaving, de Christenen; daarom hebben vele Spaanse woorden voor legerorganisatie, wetenschap en kunst Arabische oorsprong.

PROF. DR J. J. SALVERDA DE GRAVE ♰

Lit. (alleen de voornaamste): Een kaart van het Romaanse taalgebied vindt men in Gröber, Grundriss d. romanischen Philologie (Strassburg 1888, I). Algemene oriëntatie: E. Bourciez, Eléments de linguistique romane (Paris 1946); W. Meyer-Lübke, Einführung i.d. Studium d. roman. Sprachwissenschaft (3de dr., Heidelberg 1920); P. Savj-Lopez, Le origini neolatine (Manuale Hoepli, Milano 1920); W. v.

Wartburg, Die Entstehung d. rom. Völker (1939); Idem, Die Ausgliederung d. rom. Sprachräume (1950); E. Gorra, Lingue neolatine (Manuale Hoepli 1894); A. Budinsky, Die Ausbreitung der latein. Sprache üb.

Italiën u. die Provinzen (Berlin 1881); W. Meyer-Lübke, Roman, etymol. Wörterbuch, 3de dr. (1935). Voor de ingewikkelde toestanden op het Balkangebied: Kr. Sandfeld, Linguistique balkanique (Paris 1930). Voor de Arabische elementen in het Spaans: R. Menéndez Pidal, Manual elemental de gramática stórica española (Madrid 1905).

< >