(Gallia) noemden de Romeinen zowel het land tussen de Pyreneeën, de Atlantische Oceaan en de Rijn, woonplaats der Galliërs (Galli) of Kelten, voor hen aan de overzijde der Alpen gelegen (Gallia Transalpina, Gallia Ulterior), als het noordelijk gedeelte van Italië, ten Z. van de Alpen (Gallia Cisalpina, Gallia Citerior). De naam was ontleend aan de Galli, eigenlijk Kelten geheten, vermoedelijk uit het tegenwoordige Duitsland afkomstig en in de loop der tijden zich uitbreidend over Frankrijk en Noord-Italië, naar de Donaugebieden, de Alpen en Bohemen, naar Illyrië, Thracië en Klein-Azië (z Galaten); ook naar Brittannië en Spanje trokken zij. Het eigenlijke Gallia werd in het Z. ook door Iberiërs bewoond en door Grieken en Liguriërs, in het O. door Germanen.
De bewoners van Gallië waren in verschillende stammen (civitates) verdeeld, waarvan de voornaamste waren: in het Z. de Aquitani, in het midden de Bituriges, de Arverni, de Sequani; in het N. de Senones, Parisii, de Belgische stammen en de Treveri ; aan de kust de Veneti. Ook de Helvetii, eerst in Zuid-Duitsland, later in het tegenwoordige Zwitserland woonachtig, waren Keltische stammen. In Romeinse tijd heette het Z. Gallia Narbonensis, de overige delen te zamen Gallia Comata. Het had langs de rivieren veel handel, leverde veel koren en wijn (door de Grieken ingevoerd) ; ook had het industrie (pottenbakkerswerk, metaalwerk en textielarbeid). De bewoners waren lang en blond, met blauwe ogen; in het Z. echter sterk met Iberiërs, Grieken en Liguriërs gemengd (z Galliërs).GESCHIEDENIS
In Gallia Cisalpina woonden oudtijds terremare-volken (in paalwoningen op het land). De Galliërs hebben er zich vermoedelijk tegen het einde der 5de eeuw v. Chr. gevestigd, vermoedelijk van het N.O. uit. Zij rukten in het begin der 4de eeuw naar Etrurië op, belegerden Glusium, rukten vandaar naar Rome, versloegen de Romeinen bij de Allia (387 v.
Chr.), namen Rome in behalve het Capitool, maar heten zich voor geld tot de aftocht bewegen. Als hun hoofd wordt Brennus genoemd (vermoedelijke titel koning) ; bij hun aftocht zou de Romeinse veldheer Camillus hun een nederlaag hebben toegebracht. Ook later rukten zij nog op (de overlevering vertelt van een tweegevecht tussen een Galliër en de Romein Titus Manlius Torquatus (= met de halsketen)). Zij werden echter teruggedrongen, maar aan de tweede Samnietische oorlog (296-290) namen zij deel, doch werden bij Sentinum in Umbrië verslagen (295).
Nu echter gingen de Romeinen spoedig tot de aanval over, eerst tegen de Senonen, in wier gebied Sena Gallica werd gekoloniseerd (284), daarna tegen de Boii. Een algemeen verweer, waarbij de Galliërs door hulptroepen van de Gaesaten werden gesteund, werd door de Romeinen gebroken door de overwinning bij Telamon (225). In 224 werden de Boii, later de Insubres onderworpen. De Romeinen stichtten er nu militaire kolonies als Cremona en Placentia.
Bij de nadering van Hannibal echter vielen de meeste bewoners van Gallia Cisalpina weer van de Romeinen af en steunden Hannibal, aan wiens veldslagen in Italië en Afrika zij deelnamen. Nadat de Romeinen in 202 Hannibal overwonnen hadden, en ook Macedonië (197), onderwierpen zij Gallia Cisalpina volledig, stichtten er kolonies in Bononia, Parma, Mutina en andere plaatsen. De Boii verhuisden naar Bohemen, terwijl Gallia Cisalpina nu langzamerhand volkomen werd gelatiniseerd. Sulla organiseerde de provincie Gallia Cisalpina.
Augustus onderwierp ook de noordelijke stammen en legde wegen in de Alpen aan. De bewoners verkregen eerst het Latijnse, later (49 v. Chr.) het Romeinse burgerrecht. Na 42 v.
Chr. behoorde het ook administratief tot Italië.
In Gallia Transalpina ontwikkelde zich de Romeinse invloed door de verbinding met Massilia (Marseille), een Griekse kolonie, die de Romeinen ondersteunden tegen de Liguriërs. Zij stichtten er (122) de kolonie Aquae Sextiae (Aix). Het zuidelijk deel van het land werd tot een provincie in 120 v. Chr. en sinds 118 Gallia Narbonensis geheten, eerst wel Provincia (Provence), naar de kolonie Narbo.
Na de inval der Kimbren bleven de Romeinen in het bezit. Caesar veroverde tussen 58-51 het gehele land. Hij dwong de Helvetiers, die in Gallia binnenvielen, tot de terugtocht, daarna een Germaans vorst Ariovistus (58), vervolgens onderwierp hij de meeste stammen der Belgae en de Aquitani. Zijn bondgenoten waren de Aedui, wier strijd met de Sequani, die Ariovistus te hulp hadden geroepen, hem gelegenheid gaf in te grijpen.
Ten slotte echter verenigde geheel Gallia zich tegen hem onder Vercingetorix; hij overwon deze door de inneming van Alesia en voegde nu de provincie aan het Romeinse rijk toe. Augustus verdeelde haar in Gallia Lugdunensis, Belgica en Aquitania. Caesar legde lage belastingen op; daar deze in de keizertijd verhoogd werden, ontstonden telkens opstanden, die echter bedwongen werden. Gallia stond in de eerste tijd te zamen met Germania onder één opperbevelhebber; in latere tijd werden deze gebieden gescheiden. De voornaamste stad werd toen Lugdunum (Lyon).
Aan de opstand van Claudius Civilis nam Gallië weinig deel.
Onder Galba en Otho kregen de Galliërs het burgerrecht; het Latijn werd er landstaal. Het Christendom drong er door van het midden der 2de eeuw af. Gallië nam in economisch opzicht door zijn rijkdom een belangrijke plaats in het Romeinse rijk in.
Veel had het echter te lijden onder de strijd tussen keizers en tegenkeizers en de invallen van Alamannen en Franken. Dezen veroverden de welvarende steden in de Rijnstreek. In de tijd van Diocletianus ontstond het verbond der Bagauden, die de opstand tegen Rome voerden en voortzetten. Julianus, als Caesar, weerde zich tegen de Franken en Alamannen, met succes, evenals volgende keizers.
In de 5de eeuw echter werd Gallië overstroomd door Wandalen en Sueven. Ten slotte vestigden er zich Bourgondiërs, die er een rijk stichtten (z Bourgondië) en West-Goten.
Deze laatsten streden met de Romeinen onder Aëtius tegen Attila, die zij op de Catalaunische velden verslagen hebben. Na Aëtius’ dood ging het gezag der Romeinen achteruit. De West-Goten en Bourgondiërs breidden hun rijk uit, de Alamannen vestigden zich in de Elzas, de Franken in het N.O. Ten slotte vestigden dezen er de heerschappij.
PROP. DR D. COHEN
Lit.: Cam. Jullian, Hist. de la Gaule (8 dln, compl. 1926); Jos. Déchelette, Manuel d’archéol. préhist., celt. et gallo-romaine (2 dln, 1908-1914); Alb. Grenier, Archéol. gallo-romaine (3 dln, 1931-1934) J Gust.
Bloch, La Gaule indép. et romaine (in: Histoire de France, ed. par E. Lavisse, dl I, 2, 1911); T. Rice Holmes, Caesar’s conquest of Gaul (2 dln, 2 ed., 1931); F. Lot, La Gaule (1947); E.
Desjardin, Géographie hist. et administr. de la Gaule romaine (4 dln, 1878-1893); Fustel de Coulanges, La Gaule romaine (1891); L. Duchesne, Fastes épiscopaux de la Gaule (3 dln, 1894-1900); E. Espérandieu, Recueil genéral des bas-reliefs, statues et bustes de la Gaule romaine, 10 dln (19071929); J- Carcopino, Ge que Rome et l’Empire doivent à la Gaule (1932).