(Raetia), Romeinse provincie, die, verenigd met Vindelicia, zich uitstrekte van de Alpen tot de Donau en van de Rijn tot de Inn. Ten tijde van Diocletianus werd Raetië verdeeld in Raetia prima in het Z., met Curia (Chur) en Raetia secunda in het N., met Augusta Vindelicorum (Augsburg) tot hoofdstad.
De herkomst van de Raeti is onbekend. Sommigen nemen aan, dat zij verwant waren aan de Etruriërs. De Vindelici waren Kelten. Geruime tijd boden zij weerstand aan de Romeinen, totdat zij in 16/15 v. Chr. door Drusus en Tiberius onderworpen werden. De bloeitijd van de provincie viel onder Hadrianus en Antoninus Pius.
Daarna deden de Germanen talrijke invallen. Onder Theoderik was het gebied in het bezit van de Oost-Goten. Langzamerhand drongen de Germanen verder in het land door.Lit.: R. Heuberger, Raetien im Altertum und Frühmittelalter I (1932); Idem, Das ostgothische R., in: Klio, 1937, 77 sqq.