Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

BRITTANNIË

betekenis & definitie

uit Latijns Britannia (daarnaast ook Brittan(n)ia), is ontstaan door vermenging van twee volksnamen:

1. Pritenes (de Pikten; Kymrisch: Priten, later: Pryden, Prydyn, Ptydein; Gaelisch: Cruithne),
2. Brittones, Brittani (de Britten-, Kymrisch: Brython; Gaelisch: Bretain), en duidt het grote eiland ten N. W. van Gallië aan, ofschoon bij de oude Griekse geografen Pret(t)anikai nèsoi en Pretanides zowel Albion (Groot-Brittannië) als Iernè (Ierland) omvatten. De oudste berichten zijn van de Carthager Himilco (5de eeuw v. Chr. ?) en van Pytheas van Massilia (4de eeuw v. Chr.), ten dele bewaard bij Avienus(?) resp. bij Strabo; onze bronnen uit latere tijd zijn in de eerste plaats Caesar, Tacitus en Ptolemaeus, daarnaast vooral Cassius Dio, Ammianus Marcellinus en later Gildas, Beda en Nennius.

Ten tijde van Caesar waren de kuststreken bevolkt door Keltische Britten, die denkelijk in de 4de of 2de eeuw v. Ghr. uit het Belgische Gallië waren overgestoken; de bewoners van het binnenland golden als autochthoon en volgens Tacitus deed het uiterlijk der Siluren aan de Iberiërs denken. Zoals bij alle Kelten ontbrak een centraal bewind: de talrijke stammen (o.a. Catuvellaunen, Trinovanten, Icenen, Atrebaten, Belgen, Coritanen, Briganten en Parisiërs in het huidige Engeland ; Siluren, Demeten en Ordovicen in Wales; Dumnoniërs in Cornwallis; Caledoniërs en Maeaten in Schotland) werden door koningen, bij uitzondering door vorstinnen, geregeerd.

Een bevoorrechte plaats nam de klasse der druïden in.

In de oorlog bedienden zij zich van strijdwagens (esseda) en om zich een schrikaanjagend uiterlijk te geven, verfden zij zich blauw met wede. Caesar’s mededeling, dat de Britten hun vrouwen in gemeenschappelijk bezit hadden, is weinig geloofwaardig. Zij leefden van veeteelt en landbouw.

Caesar stuitte bij zijn beide expedities (55 en 54 v. Chr.) op krachtig verzet, vooral van Cassivellaunus, en bereikte geen duurzame resultaten.

De verovering begint in 43 n. Chr., wanneer de veldheer Aulus Plautius en keizer Claudius de koning der Catuvellaunen, Caratacus, verslaan en Camulodunum (Colchester) innemen, en wordt voortgezet door een reeks stadhouders: P. Ostorius Scapula (47-51), die de Icenen, Degeanglen, Siluren en Ordovicen overwint en Caratacus gevangen neemt; C. Suetonius Paulinus (59-61), die Mona (Anglesey) verovert, de druïden vervolgt en de grote opstand van Boudicca bedwingt; Q.

Petillius Cerialis (71-75), die de opgestane Briganten onderwerpt; S. Iulius Frontinus (75-78), die de Siluren ten onder brengt, en vooral Cn. Iulius Agricola (78-85). Deze onderwerpt definitief de Ordovicen, verovert Mona (in 7g is eindelijk Wales bedwongen) en onderneemt in 85 een veldtocht naar het N. tegen de Caledoniërs, die verslagen worden.

Onder zijn bewind begint de romanisering der voorname Britten, vooral in het O. Na Agricola hebben nog in 208-211 keizer Septimius Severus, in 306 de Augustus Constantius Chlorus, in 368 de veldheer Theodosius grote successen op de Caledoniërs, Pikten en Scoten behaald, doch werkelijk gezag is door de Romeinen nimmer over hen uitgeoefend. Om hun voortdurende invallen te keren werden in 122-124 de Hadrianus-wal (tussen de mond van de Tyne en de Solway Firth, in 208 versterkt door Severus), omstreeks 142 de Antoninuswal (tussen de Firth of Forth en Clyde) opgeworpen. Sedert Severus was de provincie Britannia verdeeld in Britannia Superior en Britannia Inferior.

Bij de nieuwe bestuurshervorming onder Diocletianus in 297 werd de eerste provincie verdeeld in Britannia Prima en Britannia Secunda; de tweede in Maxima Caesariensis en Flavia Caesariensis; in 369 werd hieraan nog de noordelijke provincie Valentia toegevoegd.

Over de oorsprong van het Christendom in Brittannië bestaan verscheidene legenden, doch volkomen zeker is slechts, dat het zich in het begin van de 4de eeuw hier had verbreid.

De invallen der barbaren (Scoten uit het W., Caledoniërs en Pikten uit het Ni, Jutten, Angelen uit het O.), beginnen in de 2de helft van aan de mond van de Rijn bij Katwijk aan Zee, de 3de eeuw en nemen sedert de 2de helft van de waarvan de grondslagen in de 16de eeuw op het 4de eeuw in gevaarlijkheid toe, vooral als Rome zich genoodzaakt ziet ter verdediging van Gallië en Italië troepen terug te roepen. De zelfzuchtige politiek van aanvoerders, die zich in Brittannië tot keizer laten uitroepen (Carausius 287-293; Maximus 383-388; Constantinus 407-411) verhaast het einde van de Romeinse heerschappij. Als de laatstgenoemde ter verdediging van zijn aanspraken in 407 het eiland verlaten heeft, laat keizer Honorius de bevolking weten, dat zij nu voortaan zichzelf heeft te beschermen. Deze kwijt zich in de volgende eeuwen daarvan zo goed mogelijk onder leiding van aanvoerders uit min of meer geromaniseerde Britse geslachten (Cunedda, Vortigemus?, Ambrosius Aurelianus, Arthur), doch de Germaanse invallers krijgen in het 2de kwart van de 5de eeuw vaste voet en dringen haar daarna langzaam terug.

In de 7de eeuw is de strijd beslist en hebben de Britten hun onafhankelijkheid nog slechts bewaard in drie onsamenhangende gebieden: de zgn. Noordelijke Brittenstaat van Strathclyde (tot 945), Wales (tot 1282) en Cornwall (tot de 9de10de eeuw). Sedert het eind der 5de eeuw weken vele Britten uit naar Armerica, dat voortaan als Minor Britannia (Bretagne) van het eiland Groot-Brittannië werd onderscheiden.

DR TH. M. CHOTZEN |

Lit.: A. Hôlder, Altceltischer Sprachschatz, I (Leipzig 1896), blz. 552 vlgg.; J. Rh s, Celtic Britain (3de dr., London 1904); T. Rice Holmes, Ancient Britain and the invasions of Julius Caesar (Oxford 1907); E.

Windisch, Das keltische Brittannien bis zu Kaiser Arthur (Leipzig 1912); F. J. Haverfield, The romanization of Roman Britain (3de dr., Oxford 1915)? C. A.

B. Windle, The Romans in Britain (London 1923) ; R. G. Collingwood, Roman Britain (1934); F.

J. Haverfield and G. Macdonald, The Roman Occupation of Britain (1924); British Museum Guide to the Antiquities of Roman Britain (1922); R. G.

Collingwood and J. N. L. Myres, Roman Britain and the English settlements (2nd ed. 1937 m. uitv. bibliographie); S.

E. Winbolt, Britain B. C. (1943); Idem, Britain under the Romans (i945).

< >