Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Roel HOUWINK

betekenis & definitie

(of Martinus Frederik), Nederlands letterkundige (Breda 17 Jan. 1899), heeft zich, als dichter onder de naam H. van Elro, bekendheid verworven als lyricus, prozaïst en criticus. Aanvankelijk behoorde hij tot de groep van de Vrije Bladen. Zijn eerste lyrische werk werd door Marsman naar voren gebracht.

In alle opzichten heeft hij zich doen kennen als een zoeker. Zijn pogingen om zijn poëtisch werk, onder expressionnistische invloed, te vernieuwen en zijn streven naar een nieuw proza, tussen 1925 en 1930, geven hier blijk van. Hij heeft zich meer en meer in Christelijk religieuze richting ontwikkeld en zich als Barthiaan doen kennen. Als schrijver voegde hij zich bij de groep der jong-Protestantse letterkundigen (redacteur Opwaartsche wegen 1931-1940). Zijn houding tijdens de bezetting heeft hem na de oorlog als letterkundige onmogelijk gemaakt.Bibl.: proza: Novellen (1924); Maria (1925); Doodsklok (1925); Om den Dood (1925); Marceline (1930); Nicodemus (1933); Een man zonder karakter (1938). Poëzie: onder pseud. H. van Elro: Madonna in Tenebris (1925); Hesperiden (1925); Onder eigen naam: Christus’ Ommegang in het Westen (1926); Zes kleine Elegieën (1926) ; Strophen (1930) ; Voetstappen (1931) ; Het voorjaar keert (1934) ; Witte velden (1935) ; De blauwe engel (1939). In andere vorm: Krishnamurti (1931); Pluk den Dag (1931) ; Faust als levenspiegel (1931) ; Zie, de dagen komen (1932) ; Inleiding tot de hedendaagsche Nederlandsche letterkunde (1932); Wat moeten wij doen met ons geloof? (1932) ; De kerk en de intellectuelen (1932) ; Christofoor (1934) ; Uit de dagboeken van Sören Kierkegaard (1934); Boeren (1935); Goethe’s Faust (1943); Levensopbouw (1943).

< >