Nederlands letterkundige (Amersfoort 30 Mrt 1857 Helmond 7 Febr. 1942), studeerde te Groningen en promoveerde te Leipzig, was leraar in Nederlands en van 1892 tot 1916 directeur van een hogere burgerschool te Amsterdam. Zijn naam is verbonden aan de beweging tot spellingvereenvoudiging, waartoe hij de stoot heeft gegeven met een artikel Onze lastige spelling, dat in 1891 verscheen in de Vragen van de dag. Hij was een leidende figuur in de Vereniging tot vereenvoudiging van onze schrijftaal (opgericht 1893, opgeheven 1947).
Een groot deel van de door die vereniging voorgestane vereenvoudigingen is in België in 1946 en in Nederland bij de Spellingswet van 1947 officieel ingevoerd (z spelling). Kollewijn redigeerde met F. Buitenrust Hettema e.a. het tijdschrift Taal en Letteren (1891-1906). Hij heeft verder romans en toneelstukken geschreven onder het pseudoniem C. P. Brandt van Doorne.Bibi.: Lieber den Einfluss des holländischen Dramas auf Andreas Gryphius, diss (1880); Samuel Coster's Werken (1883); J. van Broekhuizen’s Nederlandsche gedichten uitgegeven en toegelicht (1883); Bilderdijk, zijn leven en werken (1891); Vereenvoudigersarsenaal (1913; 2de dr. 1929); Opstellen over Spellingen Verbuiging (1899; 3de dr. 1916, een bundel van zijn artikelen over de spellingskwestie); onder het pseudoniem K. Holtvast: Beknopte Nederlandsche Spraakkunst (1905; sedert vele malen herdrukt). Romans: Huiselik leed (1895); Twijfel (1896); Mathilde (1898); Verweghe en zijn vrouw (1901); Vae Soli (1905); Uit de gis (1906); Tragi-komedie (1908); Het Onvermijdelike (1912). Toneelspelen: Despreektaalveredelingsbond (kluchtspel, 1900); Werkstaking (treurspel, 1902); Kritiek (blijspel, 1902); Hanna (1916). Autobiografie: Herinneringen (gedicht 1932, in de handel gebracht 1937)
Lit.: J. J. Salverda de Grave, R. A. K. (Hand. en Levensber. v. d. Mij d. Ned. Lett. 1941-1942, blz. 92 vlgg.).