was een Joods schriftgeleerde, Farizeeër, een „overste (der Joden)” (Joh. 3 : 1, 4-9, 7 : 50, 19 : 39), d.w.z. waarschijnlijk een lid van het Sanhedrin. Zijn naam is misbruikt voor een apocriefe lijdensgeschiedenis (4de eeuw n.
Chr.), waarmee een (Gnostisch?) verhaal over de nederdaling ter helle, d.w.z. de verlossing der aartsvaders uit de Hades, naderhand verbonden is geraakt. Het eerste deel was ook zelfstandig in omloop als „Acta Pilati”; het geheel is waarschijnlijk eerst onder Karel de Grote (in Latijnse vertaling) aan de naam Evangelie van Nicodemus gekomen.Lit.: Tischendorf, Evangelia apoc. 1853; Lipsius, Die Pilatus-Akten (1886); M. R. James, The Apocryphal N.T. (1924); Hermecke, Ntl. Apokr. (1924), alleen de zgn. Brief van Pilatus; voorts de theologische encyclopaedieën en patrologieën.