Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ROEIVOETIGEN

betekenis & definitie

vormen de orde Steganopodes onder de vogels. Het zijn alle viseters, die achter hun prooi op zeer verschillende wijzen bemachtigen.

Zij zijn gekenmerkt doordat alle 4 tenen naar voren zijn gericht en door zwemvliezen zijn verbonden. De hoornbekleding van de snavel bestaat uit verschillende stukken. Men onderscheidt de volgende families:1. Phaëthontidae

of Keerkringvogels, waarbij het vomer (ploegschaarbeen) ontwikkeld is en de neusgaten doorboord zijn. De nagel van de middenteen is niet gekamd. Het zijn glanzend witte vogels, met een zwarte band door het oog, rode of gele snavel, terwijl de twee middelste staartveren smal zijn en ver buiten de overige normale staartveren uitsteken. Zoals de naam aangeeft, komen deze vogels vnl. in de keerkringen voor. Men treft ze ver van de kust op de oceanen aan. Zij bemachtigen hun prooi door uit de vlucht in zee te duiken. Zij broeden op rotsen en het legsel bestaat slechts uit één ei.

2. Pelecanidae

Het vomer ontbreekt. Snavel lang en breed, de bovensnavel eindigt in een haak; de beide takken van de ondersnavel zijn buigzaam en dragen een keelzak, waardoor een soort schepnet gevormd wordt, waarin vissen gevangen en tijdelijk bewaard worden. Zij bemachtigen hun prooi door op ondiep water gemeenschappelijk in een rij zwemmend de vissen naar de oever te drijven en dan met de snavel op te scheppen. Ook duiken zij wel naar vis, terwijl één soort de vis vangt door in duikvlucht op hen te stoten. Pelikanen komen in alle subtropische en tropische streken voor. Zij broeden in kolonies. Pelecanus onocrotalus broedt in Z.O.-Europa, in Afrika en Azië, oostelijk tot Sumatra en Java.

3. Sulidae

Vomer ontbreekt. Neusgaten gesloten, wat wel in verband staat met hun gewoonte, van grote hoogte in duikvlucht op hun prooi te stoten, waarbij zij enkele seconden geheel onder water blijven. De nagel van de middenteen is gekamd. De Jan van Gent (Sula bassana) broedt in kolonies aan de Engelse, Schotse en Ierse kust, op IJsland en aan de N.O. kust van Noord-Amerika. Op de Noordzee, tot vlak bij de Nederlandse kust, is de Jan van Gent een vrij algemene verschijning. Verwante soorten komen in Zuid-Afrika en Australië voor.

Bij de overige soorten van het geslacht Sula is de keel naakt. Deze soorten noemen de Engelsen „Boobies”. Sommige soorten hebben een grote verspreiding over de Stille Oceaan, de Atlantische en de Indische Oceaan.

4. Phalacrocoracidae

die met de Sulidae overeenkomen in het ontbreken van het vomer en de gesloten neusgaten, maar o.a. verschillen door anders gebouwde wervels. Men onderscheidt twee onderfamilies: de Aalscholvers of Phalacrocoracinae en de Slangehalsvogels of Anhinginae. De eerste zijn gekenmerkt door het bezit van 18 halswervels, een van een haak voorziene snavel en een gekamde nagel van de middenteen. Tot de Nederlandse fauna behoort de Aalscholver of Schollevaar (Phalacrocorax carbo) die hier en daar in kolonies in bomen broedt en vooral in zoetwater vist en de Gekuifde Aalscholver (P. aristotelis) die op rotskusten van Noorwegen tot Portugal broedt en in Nederland een zeldzame vogel is. Een aantal soorten is van Indonesië bekend, waaronder ook een ondersoort van de Nederlandse Aalscholver. Aalscholvers duiken naar hun prooi en vervolgen die onder water. De Slangehalsvogel (Anhinga) heeft zijn naam te danken aan de zeer lange, dunne hals met 19-20 wervels, die in rust in twee knikken wordt gehouden, maar door een samenstel van pezen en spieren bliksemsnel kan worden gestrekt, waardoor de priemvormige snavel in staat is vissen te treffen, die de vogel onder water vervolgt. Anhinga leeft uitsluitend in zoet water. Enige soorten of ondersoorten komen voor in tropische en subtropische gedeelten van Azië, Afrika, Amerika en Australië.

5. Fregatidae

of Fregatvogels. Deze zijn in het bezit van een vomer, hebben 14-15 halswervels, een keelzak en een haak aan de lange, krachtige snavel. Zij zijn in de vlucht gemakkelijk te herkennen aan de lange, spitse vleugels en de diep gevorkte staart. Zij bemachtigen hun prooi zowel door duiken als door scheren over het water, waarbij zij vnl. vliegende vissen, maar ook inktvissen, krabben en zelfs jonge zeeschildpadden vangen. Het zijn uitsluitend zeevogels. Er is maar één geslacht bekend, Fregata, met weinige soorten uit alle tropische zeeën.

PROF. DR L. F. DE BEAUFORT

< >