Schots dichter (ca 1425-ca 1500), over wiens leven weinig met zekerheid bekend is. Op de titelpagina van een uitgave van zijn fabels (1570) wordt hij genoemd „Scholemaister of Dunfermeling”; vermoedelijk is hij dus leraar geweest op de Grammar school van de Benedictijnse abdij aldaar.
Henryson’s langste werk is zijn Morall Fabillis of Esope, 13 dierenfabels in dichtvorm waaronder behalve die van Esopus ook enkele van Reinaerd de Vos voorkomen. Door de frisheid en levendigheid waarmee hij deze fabels vertelt, de verschillende nieuwe aspecten van het menselijk karakter die hij er in belicht doet het werk geheel nieuw en oorspronkelijk aan. Zij worden dan ook in hun soort als onovertroffen beschouwd in de Engelse literatuur. In Testament of Cresseid voltooide hij Chaucer’s Troilus and Cresseid. Zijn beschrijving van de tragedie van Cresseid’s melaatsheid, haar ontmoeting met Troilus en haar dood, is van aangrijpende schoonheid. Behalve een bewerking van de bekende mythe Orpheus and Eurydice worden nog 13 kortere gedichten aan hem toegeschreven waarvan Robene and Makyne het meest bekende is. Henryson had evenals vele andere middeleeuwers een voorliefde voor zinnebeelden en moraliseren, maar de humor waarmede hij de mensen bezag, vormde hiervoor voldoende tegenwicht.Bibl.: The Poems of R. H., ed. W. M. Metcalfe (Paisley 1917); The Testament of Cresseid, ed. B.
Dickins (1925), ed. H. M. R. Murray (1930); The Poems and Fables of R. H., ed.
H. H. Wood (1933); Standaarduitgave: The Poems of R. H., ed. G. Gregory Smith (Scottish Text Society, 1906-1914), 3 dln.
Lit.: Marshall W. Stearns, Robert Henryson (Columbia U. Pr. 1949); W. A. Neilson, The Origins and Sources of the Court of Love (1899); A. R.
Diebler, H.’s Fabeldichtungen (Halle 1885); L. E. Marshal, R. H. e la Griseida (Milano 1910).