leraar der Doopsgezinden (Antwerpen 1553 - Alkmaar 14 Sept. 1638), was oorspronkelijk Katholiek, daarna Hervormd diaken te Antwerpen en werd in 1575 gedoopt, toen hij zich bij de Doopsgezinden, weldra bij de meer rekkelijke Waterlanders, aansloot. Doordat hij kassier bij een Italiaans koopman is geweest, vindt men hem soms Cassier genoemd; ook wel De Rycke.
In 1577 werd hij leraar te Alkmaar; van 1593 tot 1598 was hij te Emden, waar hij in 1579 reeds zijn invloed tot verbinding met de Waterlanders had aangewend; in 1581 leidde hij de grote vergadering te Amsterdam; na 1598 was hij weer terug te Alkmaar en in 1601 bracht hij met Lubbert Gerrits de vereniging tot stand van de Waterlanders en de sedert 1591 verbonden Jonge Friezen en Hoogduitsers.De Waterlandse geloofsbelijdenis, die niet dogmatisch wilde binden, maar de handhaving der zedelijke vrijheid en de vereniging van gescheidenen beoogde, is van zijn hand; ook is van hem de invoering van het overluid gebed en het zittend aan tafel avondmaalvieren bij de Waterlanders. Hij bestreed de tyrannie der oudsten in de gemeenten en was bijzonder bevriend met Coornhert, die hij intellectueel lang niet evenaarde, maar die hem hoogachtte en hem „den Godtlievenden Hans de Ries” noemde.
Lit.: Kort-Verhael Van het Leven ende de Daden van H. de R. (1644); W. J. Kühler, Gesch. der Nederl. Doopsgezinden in de zestiende eeuw (1932) en in de zeventiende eeuw (1940); J. H. Wessel, De leerstellige strijd tussen de Nederl. Geref. en Doopsgez. in de 16de eeuw (1945).