(Gr.: διáκονος, dienaar), R.K. geestelijke (clericus) van Westerse of Oosterse ritus, die de wijding heeft ontvangen, welke onmiddellijk aan het priesterschap voorafgaat (zie voor de Prot. opvatting het artikel Diaconaat). Het diaconaat is een kerkelijk ambt, het derde (na episcopaat en priesterschap) in de Hierarchia ordinis (Trente, XXIIIe zitting, can. 6).
Aldus verschijnt het al in de Schrift (Phil. 1, 1; I Tim. 3, 8 en 12) en in de oudste Christelijke literatuur (Didachè, Clemens, Pastor Hermae).Het diaconaat wordt toegediend door een wijding (handoplegging en gebed, 2 Hand. VI 6), die volgens de zekere leer van de Kath. theologie van sacramentele aard is. De functies van de diaken bestaan in de dienst aan het altaar bij de plechtige mis, uitreiken der Eucharistie, dopen, catechese en prediking. De „dienst aan tafel” en de armenzorg was slechts gelegenheidsoorzaak voor het ontstaan van het diaconaat. De Schrift zelf toont ons Stephanus en Philippus bezig met prediking en toediening van het doopsel. En Ignatius Martyr noemt reeds de dienst aan het altaar plicht van de diaken. Het eigen liturgisch gewaad van de diaken bestaat uit de stola, die hij over de linkerschouder draagt, en de dalmatiek. De apostelen eisten, dat de diakens zouden zijn „mannen van goede naam, vol van de Geest en van wijsheid” (Hand. VI 3). De morele eigenschappen somt I Tim. 3, 8 op. Het Canoniek Recht vordert de leeftijd van 22 jaar en 3 jaar theologische studie (C.I.C. c. 975-976). In het Westen schreef het Concilie van Elvira (300) aan de diakens het celibaat voor (can. 33); voor de Oosterse ritus geldt deze wet niet (Trullanum 692). T egenwoordig is het diaconaat in de Latijnse Kerk feitelijk vooral een doorgangsstadium, de laatste stap naar de priesterwijding. In vele gevallen wordt dan ook de functie van diaken in de hoogmis door een priester verricht.
In de Kerk van Rome hield men lange tijd aan het 7-tal vast, die over de „regiones” waren aangesteld. Zij stonden als zodanig in enge verbinding met de paus en kregen aldus groot aanzien; zij werden de kardinaaldiakens. In de 11de eeuw werd het getal der diaconi regionarii verdubbeld. Sixtus V bepaalde het aantal kardinaal-diakens op 14; zo bleef het tot heden. In de regel hebben zij echter reeds de priester-, of zelfs de bisschopswijding ontvangen.
De aartsdiaken (archidiaconus) stond, althans van de 4de eeuw af, aan het hoofd van de andere diakens en de lagere clerus. Daar hij bij de armenzorg en de vorming der clerici de leiding had, en sinds de 9de eeuw zijn bevoegdheden vooral in het Frankenrijk steeds toenamen, kreeg de aartsdiaken in de middeleeuwen een grote invloed (12de en 13de eeuw: rechtspraak over geestelijken, visitatie, investituur, toezicht en beheer van kerkelijke goederen). Zo deden zij vaak afbreuk aan de bisschoppelijke macht. Trente beperkte daarop hun bevoegdheid tot een minimum. De titel van aartsdiaken bestaat nog slechts op enkele plaatsen.
DR G. DE GIER M.S.C.