is een geesteshouding, waarin de ratio (rede) als grondslag voor kennen en handelen wordt aanvaard. De term schijnt het eerst voor te komen in de theologie, waar onder rationalisten worden verstaan zij die de Christelijke geloofsleer op redelijke gronden trachten te bewijzen.
Dit streven vindt men bij de Deïsten der 17de eeuw en der Verlichting. In wijsgerige zin betekent rationalisme het vertrouwen op de rede als orgaan van metaphysische kennis. Het is onafscheidelijk verbonden aan de periode van Descartes*, Spinoza* en Leibniz*. Wel is waar is het vertrouwen in de rede zo oud als de filosofie zelf en kan men bij de Griekse denkers (Socrates, Plato, Aristoteles) rationalistische trekken aanwijzen. Ook geldt dit van de Scholastiek waarin het vertrouwen op het waarheidsgehalte van in de taal aanwezige begrippen en daaruit af te leiden gevolgtrekkingen zeer sterk is. Evenwel is het rationalisme der 17de en 18de eeuw ten opzichte van zijn vroegere gestalten iets geheel nieuws, doordat het steunt op ontdekkingen in de wiskunde en toepassingen van de wiskunde op het natuuronderzoek.
Descartes is de schepper van de analytische geometrie, Leibniz van de differentiaalrekening, Spinoza was een bewonderaar van de „meetkundige methode”, naar het voorbeeld waarvan hij zijn Ethica opbouwt. Aan alle drie is gemeenschappelijk een geloof in de kenbaarheid en de beheersbaarheid van de wereld door het verstand. Het rationalisme beperkt zich niet tot theoretische inzichten. Descartes voorziet in zijn Discours de la Méthode een diepgaande verandering van het menselijk leven door toepassing van experimenteel verworven kennis der natuur. Zijn rationalisme is theoretisch en practisch-technisch, terwijl dat van Spinoza anthropologisch en ethisch is: de rede leidt tot gelukzaligheid en Godsliefde (amor intellectualis), de kennis die de mens inziet wordt ook gewild; kennis van de menselijke natuur is de weg tot geestelijke vrijheid. Hoewel Pascal* in vele opzichten de antipode is van Descartes’ rationalisme, is toch ook zijn verdediging van het Christelijk geloof rationalistisch, daar ze immers door argumenten de waarheid van het geloof bewijzen wil. Leibniz’ rationalisme blijkt uit zijn gedachte, dat de feitelijkheid van de wereld in haar zo-zijn langs een oneindige reeks van schakels teruggaat tot een oorsprong in de „rede-waarheden”, verder uit zijn stelling, dat de zintuiglijke aanschouwing gegrond is in een verstandelijk verband (ook de aesthetische aanschouwing, die berust op onbewust blijvende wiskundige verhoudingen) .De bovengenoemden zijn metaphysische rationalisten, d.w.z. ze achten de rede in staat om op te klimmen tot een bovennatuurlijke grond. Voor ieder van hen is God het hoogste voorwerp der kennis. Bij alle verschil in nadere bepaling is hun gemeenschappelijk de gedachte van de voor alle denkende geesten aanwezige evidentie aangaande God. Van dit metaphysisch rationalisme is door Kant* de onhoudbaarheid aangetoond. Zijn rationalisme is „critisch”, d.w.z. het geeft zich rekenschap van de noodzakelijkheid, dat het kenvermogen zijn inhoud aan de ervaring ontleent en van de onmogelijkheid om deze te overschrijden. Dit rationalisme is verwant met het positivisme van Comte*, dat eveneens de feitelijke, wetmatige structuur der werkelijkheid als het enig mogelijke object van kennis aanwijst.
Tegen het rationalisme is in de 18de eeuw de gevoelsfilosofie opgekomen (Shaftesbury*, Jacobi*, Hamann*). Ook de Romantiek is anti-rationalistisch, wat inzonderheid blijkt in Hegel’s idealisme, dat het „verstand” als vereenzijdigende, tot abstracties leidende functie overstijgt en omvat door de „rede” (Vernunft),die de totaliteit herstelt. Andere vormen van bestrijding van het rationalisme vindt men bij Carus*, Nietzsche*, Klages*, Bergson*.
Terwijl heden ten dage het rationalisme als levensbeschouwing in de Westerse beschaving weinig aanhangers heeft, is de macht der rationalisering in de zin van Descartes’ voorspelling des te groter. In de organisatie van het economische leven, in de oorlogstoerusting, in de behoeftevoorziening der mensen, in de toegepaste wetenschappen, in geneeskunde, sociale voorzorg, psychologie en verkeer speelt de ratio een steeds toenemende rol. Er is geen grens te zien aan haar expansie. De tegenwoordige mens moge het rationalisme als filosofie afwijzen, zijn leven wordt in alle opzichten door de ratio bepaald. Terwijl in de Westerse beschaving de ratio tegenwoordig als ambivalente waarde wordt gevoeld, is het rationalistisch optimisme van de 17de-eeuwers nu overgegaan op de dragers van de cultuur der Sovjet-landen. Een opmerkelijke verschuiving heeft zich in de laatste eeuwen voorgedaan in de houding der theologie tegenover het rationalisme.
In onze tijd wordt in het algemeen de ratio als een gevaar voor het geloof of wel als ontoereikend om het te funderen opgevat, terwijl de grote rationalisten der 17de en 18de eeuw juist met de ratio tot God opklimmen en in God het archetype van de menselijke ratio vinden. Het ligt voor de hand dat deze verschuiving in verband staat met de enorme ontwikkeling der rationaliteit in de wetenschap en in het leven, die ten opzichte van geestelijke tradities meer en meer zelfstandig zijn geworden. In Engeland is The Rationalist Movement een beweging die de rationele denkwijze propageert tegenover traditionele kerkelijke bindingen. Deze beweging is verwant met de Vrijdenkersbeweging De Dageraad en met het Humanistisch Verbond.
PROF. DR H. J. POS
Lit.: W. E. H. Lecky, History of the Rise and Influence of the Spirit of Rationalism in Europe (1866); Leslie Stephen, History of English Thought in the Eighteenth Century (1902); L. Brunschvicg, Le progrès de la conscience dans la philosophie occidentale (1927); E. Bréhier, Histoire de la Philosophie, dl II, 1 en II, 2 (1930).