Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Quintus ENNIUS

betekenis & definitie

de grondvester van de Romeinse kunstpoëzie (Rudiae in Zuid-Italië, 239 Rome 169 v. Chr.), was een Halfgriek uitMessapië, die Grieks, Latijn en Oscisch beheerste, maar dichtte in het Latijn, sedert Cato hem in 204 v.

C. naar Rome had meegebracht. Opvallend is zijn veelzijdigheid: hij vertaalde 20 Griekse treurspelen, o.a. de Medea en Hecubavan Euripides, schreef de leerdichten Euhemerus en Epicharmus, die over het ontstaan van het godengeloof en over de natuurwetenschap voorlichtten, een kookboek, Hedyphagetica en satiren, o.a. op Scipio, tot wiens philhelleense kring hij behoorde. In zijn hoofdwerk, de Annales, heeft hij het heldendicht van het Romeinse volk van Romulus tot op zijn tijd gezongen in de hexameter, die door hem voor het Latijn bruikbaar is gemaakt ook; naar de inhoud is Homerus, als wiens belichaming hij zich voelde, zijn voorbeeld. Over het algemeen is hij het vooral, die de Griekse letterkunde en ten dele ook de wijsbegeerte voor de Romeinen klassiek, dat is voorbeeldig heeft gemaakt en zelfs Griekse stijlfiguren, tmesis en apocope, met min of meer succes heeft toegepast; dit betekende echter geen volledige uitwissing van het echt-Romeinse; het oeroude erfdeel van de Romeinse letterkunde, het stafrijm, gebruikte hij veel.De Annales waren hèt epos der Romeinen gedurende de republiek: Lucretius en Vergilius o.a. staan op Ennius’ schouders en hebben menig vers overgenomen. Zo is Ennius de schepper geworden van de poëtische traditie.

Bibl. Alle werken van E. zijn verloren: brokstukken bij J. Va hl en, Ennianae poësis reliquiae, 3de dr. (Leipzig 1928) en E. H. Warmington, Remains of old Latin I, met Eng. vert. (1935, Loeb Library). Annales met commentaar: L. Valmaggi (Torino 1900); E. M. Stewart (1925).

Lit.: E. Norden, E. u. Vergilius (1915); W. Aly, Livius u. E. (1936); W. Roeser, E. Euripides u. Homer (1939); E. Bignone, Storia della letteratura Latina I (2de dr., 1946), p. 278-350 (cap. Q. Ennio); ib., p. 586, lit. over Ennius; J. Kramake, E. und Homer (1925).

< >