noemt men de verzameling van weinig verheven Latijnse zedespreuken, grotendeels uit disticha bestaande, die een onbekende in de 3de eeuw na Chr. onder de naam van de Oudromeinse Cato Censorius uitgaf. In de middeleeuwen werd dit geschrift het eerste leesboek op school.
Naast de Latijnse teksten ontstaan in veel landen Catones in de eigen taal, ook Nederlandse (uitgegeven door A. Beets, Groningen 1885).Uitg.: E. Baehrens, Poetae Latini Minores, dl III, p. 204 (Leipzig 1881); J. W. Duff-A.
M. Duff, Minor Latin Poets, Loeb Classical Library (1934.), p. 628 sqq. (m. Eng. vert.).
Lit.: M. Boas, Alcuin und Cato (Leiden 1937; m. lit.opg.).