(de Huyter), Nederlands geschiedschrijver en taalhervormer (Delft 23 Aug. 1535 - St Truiden 5 Aug. 1602), behaalde te Parijs de graad van licentiaat in de beide rechten daarna werd hij priester en kanunnik te Gorinchem. Toen de Geuzen zich in 1572 van deze stad meester maakten, ontkwam hij aan het lot der „Gorkumse martelaren”.
Kort daarop week hij uit en vestigde hij zich in Brabant (Mechelen, Brussel); ook verbleef hij enige tijd (1583-1585) in Groningen en Friesland. In 1588 verkreeg hij een kanunniksprebende te Deventer o.a. de proosdij van St Walburg te Arnhem (slechts titulair) en een canonicaat te St Truiden, opdat hij zich onbezorgd aan zijn historische arbeid zou kunnen wijden. Belangrijk is zijn Nederduitse orlhographie (Antwerpen 1581), waarin hij pleitte voor een algemeen beschaafd Nederlands taalgebruik boven de verscheidenheid der dialecten en voor vereenvoudiging van de spelling.Bibl.: Rerum Burgundicarum libri VI (Antwerpen 1584); Rerum Belgicarum (of Austriacarum) libri XV (Antwerpen 1598); Historia secessionis Belgicae. Hiervan een fragm. in Opera omnia (1649 en 1651); De veterum ac sui saeculi Belgio libri II (Antwerpen 1600). Al deze werken zijn herdrukt in de Opera historica omnia (Leuven 1643, 2de dr., 1649, 3de dr., 1651).
Lit.: B. A. Vermaseren, De kath. Nederl. geschiedschrijving in de XVIde en XVIIde eeuw over den Opstand (diss. Nijmegen 1941), blz. 161-173; C. G.
N. de Vooys, Pontus de Huyter, een taal- en spellinghervormer uit de 16de eeuw (in: De Nieuwe Taalgids XI, 1917, blz. 1-18, en in: Verz. Taalk. opstellen I, 1924, (blz. 255-275).