is de naam van een voormalig hertogdom (zie hieronder 1), van een departement van het koninkrijk Holland (zie 3) en van een Belgische provincie (zie 4). In samenstellingen komt het voor als Bataafs Brabant (een departement van de Bataafse Republiek; zie hieronder 2), Noord-Brabant (een Nederlandse provincie) en Staats Brabant (een deel der Generaliteitslanden van de Republiek der Verenigde Nederlanden).
1. Hertogdom Brabant
was een hertogdom omringd door de leenstaten Vlaanderen, Holland-Zeeland, Gelre, Luik (en Loon), Namen en Henegouwen, en nagenoeg overeenstemmend met de huidige Belgische provincies Brabant en Antwerpen, en de Nederlandse provincie Noord-Brabant. Het hertogdom ontleent zijn naam aan, en is gedeeltelijk gegroeid uit, de in Neder-Lotharingen gelegen pagus of gouw Brabant (voor de eerste maal vermeld in 870). Deze gouw was oorspronkelijk samengesteld uit de graafschappen Biest of Biesuth (later land van Aalst geheten), Chièvres, Brussel of Ukkel, en Hal. Van die vier graafschappen zouden de eerste twee op het einde der 10de eeuw tot een mark worden gegroepeerd, de mark Eename, tot, in de loop der 11de eeuw, enerzijds Biest (= Aalst) door Vlaanderen en anderzijds Chièvres door Henegouwen werden ingepalmd. Ook Hal zou grotendeels aan Henegouwen komen. Het graafschap Brussel daarentegen geraakte verbonden met het Haspengouwse graafschap Leuven en evolueerde tot het eigenlijke vorstendom Brabant.
Stichter hiervan was Lambert I (gest. in 1015), uit het machtige Lotharingische geslacht der Reiniers, die door zijn huwelijk met Gerberga, dochter van Karel, hertog van Neder-Lotharingen, in het begin der nde eeuw kort na elkaar de graafschappen Brussel (rond 1003) en Leuven (in 1005 of 1012) verwierf. Een tweede belangrijke etappe in de wording van het vorstendom was het verlenen door keizer Hendrik V van de hertogelijke waardigheid over Neder-Lotharingen aan graaf Godfried I met de Baard (1106). Hierdoor kon deze immers in het bezit komen van het uitgestrekte markgraafschap Antwerpen, terwijl anderzijds die hertogelijke waardigheid, zo ze vrijwel alle practische inboud had verloren en met meer dan een eretitel was geworden, niettemin aan haar bezitters een vrij groot aanzien schonk ten overstaan van hun Lotharingische buren. Werden Godfried en zijn voorgangers tot dan toe bij voorkeur graven van Leuven geheten, van nu af aan primeert dan de titel „hertog van Lotharingen en van Brabant”. Met de verwerving van het markgraafschap Antwerpen was het vorstendom practisch volgroeid, en enkel enige kleinere aanwinsten zouden in de 12de eeuw het territoriaal complex der graafschappen Brussel-Leuven-Antwerpen aanvullen en afronden (verwerving der kleine graafschappen Grez rond 1100, Aarschot vóór 1180, Jodoigne in 1184, Duras in 1189). Geklemd tussen twee economisch vroegtijdig tot hoge bloei gekomen gewesten — Vlaanderen en het Luikse — begon Brabant zich nochtans pas in de 12de eeuw te ontwikkelen, en wel met de opkomst als vitale Westeuropese verkeersader van de Brabant doorkruisende landweg Brugge-Keulen.
De hertogen ondersteunden daadwerkelijk de economische aspiraties hunner onderdanen. De geschiedenis van het Brabant der 13de eeuw staat dan ook in het teken van de politieke „Drang nach Osten” ter beheersing van de verkeersweg naar de Rijn. Het inpalmen door Jan I van het hertogdom Limburg na een langdurig conflict (1283-1288), eindigend in de slag van Woeringen (5 Juni 1288), betekende de succesrijke bekroning van deze politiek.
In de tweede helft der 14de eeuw stierf met Jan III de mannelijke lijn uit van het oude hertogelijke geslacht. De oudste dochter van Jan III, gehuwd met de hertog van Luxemburg, Wenceslaus, volgde haar vader op (1355). Onder de druk van haar onderdanen, die zich wilden beveiligen tegen mogelijk machtsmisbruik van haar echtgenoot, verleende ze, samen met Wenceslaus, een ware grondwet, de Blijde Intrede (1356). Het was echter niet het Huis Luxemburg dat Brabant en Limburg zou erven. Wenceslaus overleed in 1383, en Philips de Stoute, hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen, tevens echtgenoot van Johanna’s nicht, wist de kinderloze hertogin zo goed te bepraten dat deze in 1393 zijn tweede zoon Anton als haar opvolger in Brabant en Limburg aanwees. Hertog Anton van Bourgondië (1406-1415) sneuvelde in de slag van Azincourt, en werd opgevolgd door zijn oudste zoon Jan IV (1415-1427) die als echtgenoot van Jacoba van Beieren ook in de geschiedenis van Holland-Zeeland en van Henegouwen een vrij grote, zij het weinig eervolle, rol heeft gespeeld.
In 1427 erfde zijn broeder Philips van St Pol zijn bezittingen. Toen deze reeds drie jaar later eveneens kinderloos overleed, gingen Brabant en Limburg nu naar de hoofdtak van het Bourgondische Huis, vertegenwoordigd door Philips de Goede (1430). Opgenomen in het complex der Bourgondische territoria — zij het nog steeds als zelfstandig vorstendom — volgde Brabant voortaan de lotgevallen van dat rijk onder zijn achtereenvolgende bezitters, het Huis Oostenrijk, en de Spaanse en Oostenrijkse Habsburgers.
Het einde van de Tachtigjarige Oorlog zag de territoriale verminking van Brabant: tussen 1625 en 1648 veroverden de Verenigde Provinciën de noordelijke Brabantse gewesten (kwartier van ’s-Hertogenbosch en een groot deel van dat van Antwerpen) en een aanzienlijk brok der Limburgse landen van Overmase (met de stad Maastricht), welke veroveringen door het verdrag van Munster werden bekrachtigd (1648).
In 1792-’94 door de Fransen veroverd en in 1795 bij Frankrijk ingelijfd, werd Oostenrijks Brabant verdeeld in de departementen van Dijle en Beide Nethen. Met deze gebeurtenis eindigt de geschiedenis van het vorstendom Brabant.
DR L. VOET
Lit.: C. Butkens, Les trophées tant sacrés que profanes du duché de Brabant (La Haye, 3e éd. 1724-1746, 4 vol.); J. David, Gesch. van Brabant (Leuven 1855) (totaal verouderd); H. Pirenne, Histoire de Belgique (7 dln); L. van der Kinderen, La formation territoriale des principautés belges au moyen-âge (Bruxelles, 2 dln, 1902-’03); P. Bonenfant, Le pagus de Brabant (Bullet. Soc. belge d’études géogr. 1935).
2. Bataafs Brabant
naam van het voormalige generaliteitsland Staats- Braband tussen 1795 en 1798 en tussen 1801 en 1806, welke de zelfstandigheid van het gewest moest aanduiden. Deze was, althans in beginsel, op 31 Mrt 1795 erkend. Toegang tot de Staten-Generaal kregen de Bataafs-Brabantse afgevaardigden echter eerst op 1 Mrt 1796, enkele uren vóór dit hoge college uiteenging. Bataafs Brabant omvatte ongeveer het gebied van de latere provincie Noord-Brabant, uitgezonderd de noordelijke streken (de Langstraat tot bij Willemstad, het Land van Heusden en Altena), welke tot Holland behoorden, de heerlijkheid Nieuw-Vosmeer en de polder Hinkelenoord (eertijds Zeeuws gebied) en de bekende enclaves: de graafschappen Bokhoven en Megen, het Land van Ravestein, de baronie van Boxmeer, de heerlijkheid Oeffelt en de commanderij van Gemert. Bij de veldtochten van 1794 en 1795 waren deze enclaves door de Franse troepen bezet en onder Franse administratie gebracht. Zij werden bij het verdrag van Den Haag ( 1795) als aequivalent voor afgestaan gebied (Staats-Vlaanderen, Land van Overmase-Staats-Limburg) aan de Bataafse Republiek toegezegd.
Inderdaad werden zij op 5 Jan. 1800, feitelijk tegen een vergoeding van zes mill. gulden, aan de Bataafse Republiek afgestaan. Deze overdracht werd goedgekeurd door de keurvorst van Palts-Beieren en door de keizer van het H. Roomse Rijk (1801). Nog tot 1805 behielden de voormalige enclaves een voorlopig bestuur om dan verenigd te worden met het overige Brabantse gebied. De enclaves Baarle-Hertog en Luiksgestel bleven buiten deze regelingen.
De naam Bataafs Brabant verdween bij de grondwet van 1798, die het westelijk gedeelte verenigde met de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden tot het departement van de Schelde en de Maas. Oostelijk Bataafs Brabant werd het departement van de Dommel. Bij de constitutie van 1801 werden de gescheiden delen wederom herenigd tot het departement Bataafs Brabant. Ook de grondwet van 1805 kende deze benaming. Tijdens het koninkrijk Holland (1806-1810) heette het gebied departement Brabant, dat in Mrt 1810, gelijk al het gebied bezuiden de Maas, bij het Franse keizerrijk werd ingelijfd.
DR L. G. J. VERBERNE
Lit.: J. C. Ramaer, De Fransche Tijd (tekst bij de Geschiedk. Atlas van Nederland, ’s-Gravenhage 1926); Th. Goossens, Het keerpunt van Brabant, 1 Mrt 1796 (Tilburg 1930); H. vanVelthoven, Stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch, dl I (Amsterdam 1935).
3. Departement Brabant
noemt men het departement van het koninkrijk Holland, dat in 1807 werd samengesteld uit het dep. Brabant van de Bataafse Republiek, met bijvoeging der zuidelijke districten van Holland, nl. de heerlijkheden Klundert, Zevenbergen, Hooge- en Lage-Zwaluwe, Drimmelen en Hondhaze, de dorpen van de Langstraat, de steden Geertruidenberg en Heusden en de heerlijkheden van het Land van Heusden ten Z. der Oude Maas: Oud-Heusden, Baardwijk, Drunen, Vlijmen, Herpt, Hedikhuizen, Onzenoord, en Engelen. Van Gelderland werden Ooien en Dieden ingelijfd, van Zeeland, bij besluit van 13 Apr. 1807, de polder van Hinkeloord, en bij dat van 3 Mei 1809 de heerlijkheid Nieuw-Vossemeer. Bij tractaat, 11 Nov. 1807 te Fontainebleau gesloten, verkreeg het departement, in ruil voor Lommel en het zuidelijk uiteinde van Eersel, de heerlijkheid Luiksgestel. Het was in drie kwartieren verdeeld, waarvan het eerste ’s-Hertogenbosch, het tweede Eindhoven en het derde Breda tot hoofdplaats had. Toen bij het tractaat van Parijs van 16 Mrt 1810 Brabant aan het Franse keizerrijk werd afgestaan, werd de oosthelft van Brabant (het land ten O. van de Donge) tot het toen opgerichte departement van de Monden van de Rijn gebracht en de westhelft tot het departement der Beide Nethen.
4. Belgisch Brabant
is een provincie van het koninkrijk België, gelegen in het centrum van het land en omgeven door de provincies Antwerpen (N.), Limburg en Luik (O.), Namen en Henegouwen (Z.), en Oost-Vlaanderen (W.). Zij telt 1.773.635 inw. (op 31 Dec. 1945) op een oppervlakte van 3283 km2, wat een bevolkingsdichtheid van 540 inw. per km2 betekent; zij is de meest en dichtst bevolkte provincie van het land (Prov. Antwerpen: 1.255.762 inw. of 439 per km2). Haar dichtheid is nagenoeg het dubbele van het landsgemiddelde: 273. Daarbij komt dat 980 in inw. of 78 pct geconcentreerd is in de Brusselse agglomeratie, evenals trouwens de industrie.
De bevolking van de provincie dankt haar voorspoed niet alleen aan de centrale ligging van de hoofdstad in het land, maar tevens aan de verkeersgeografische ligging ten overstaan van de Westeuropese landen, waardoor de hoofdstad, behalve kruispunt van alle continentale en nationale spoorlijnen, tevens het verzamelpunt is van handel, verkeer, administratie en beschaving.
De streek der heuvelen met de St Jansberg ten Z.O. van Brussel (139 m) en de Pellenberg bij Leuven (106 m), door het midden der provincie heen, vormt de overgang van de noordelijke Vlaamse en Kempische laagvlakten naar het sterk versneden Brabants plateau. De voornaamste rivieren Zenne, Dijle en Gete stromen in dezelfde Z.-N. richting als de helling van het reliëf. Deze rivieren vertonen gelijke kenmerken met de vlaktestromen van het N., doch zij worden onderbroken en voor de scheepvaart ongeschikt, waar zij het plateau verlaten, zodat zij door kanalen werden vervangen of aangevuld als: de Willebroekse vaart van Brussel naar de Rupel, in aansluiting op het kanaal Brussel-Charleroi en de Leuvense vaart van Leuven naar de Dijle ten N.W. van Mechelen, as, waar omheen zich vooral de industrieën hebben gevestigd: Brussel-Vilvoorde-Haren-Halle en Leuven-Kessel-Loo-Herent en Tienen. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt 9,5 gr. C. en de jaarlijkse neerslag schommelt tussen 800 en 850 mm.
In drie W.-O. verlopende zones varieert de bodem van zandig in Vlaanderen en Kempen over zand-leemachtig in het midden naar lemig in het Z. op het plateau. Vandaar een intensieve landbouw in de leemstreek (tarwe, suikerbieten, haver), vette weiden in de alluviale valleien van Zenne, Dijle en Gete en tuinbouw op de lichtere gronden, vooral tussen Brussel en Leuven (witlof, wortelen, prei, kool e.a.). De cultures zijn het grootst in de leemstreek met haar typische Brabantse hoeven. Hoeilaart is een serre-centrum waar vooral druiven worden gewonnen. De Brabantse trekpaarden worden zeer geroemd. De ondergrond bevat bouwmaterialen als de witte Brusseliane zandsteen, de grijze zavel en de kasseien van Quenast. De belangrijkste bossen in Brabant zijn het Zoniënbosch (4350 ha) ten Z.O. van Brussel en het Meerdaalbosch bij Leuven.
Brabant is buiten de Brusselse agglomeratie een landbouwprovincie, vooral in het Z., met een sterke nijvere bevolking langs de as Brussel-Antwerpen. Vooral Brussel, in het hart van Brabant, oefent een grote invloed uit tot ver buiten de kern, vooral dank zij een sterk ontwikkeld verkeersnet (goedkope en talrijke tram-, trein- en autobuslijnen), die het mogelijk maken de stad in een minimum van tijd te bereiken van alle hoeken van de provincie uit.
De bevolking is voor ⅔ Vlaams, overwegend in de arrondissementen Brussel en Leuven, Waals in het arrondissement Nijvel. Zij is als volgt verdeeld (31 Dec.. 1945): Arr. Brussel: 1.282.438 (waarvan 980.111 in de Brusselse agglomeratie), arr. Leuven: 313.607 (waarvan 36.311 in de stad Leuven), arr. Nijvel: 177.590 (waarvan 11.817 te Nijvel).
Het cartogram van de bevolkingsbeweging in de prov. Brabant toont de invloed van de hoofdstad op het regionale demografische verloop: snelle aanwas van de dicht bij de stad liggende gemeenten door ontvolking van de „city” en trek van de plattelandsbevolking.
DR M. DE MEIRLEIR