Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Pieter Nicolaas van EYCK

betekenis & definitie

Nederlands dichter en literatuur-historicus (Breukelen i Oct. 1887), behoort met Bloem, Gossaert, A. Roland Holst, Jacob I. de Haan e.a. tot de groep van dichters, die men vanwege het jaar omtrent hun debuut wel als„de generatie van 1910” aanduidt en van wie de meesten in nauwe relatie tot De Beweging, het tijdschrift van Albert Verwey, stonden.

Van hen kan men Van Eyck het meest vergeestelijkt noemen. Zijn poëzie is aanvankelijk de uitdrukking van gewaarwordingen van ’s levens zinloosheid geweest (De getooide doolhof), maar komt allengs tot een stoïcijnse levensberusting (Inkeer) en ontplooit zich eindelijk in volle levensaanvaarding (Herwaarts) en zelfs mystieke levensverheerlijking. Zijn ganse moeilijke levensgang vindt men op magistrale wijze verbeeld in het reeds in zijn jeugd geconcipieerde, en tijdens de oorlog tot een lang symbolisch gedicht herschreven Medousa.De levensaanvaarding is bij Van Eyck ten nauwste verbonden met het besef van de aan een genade gelijke levenwekkende macht van de poëzie, die het leven zijn diepste en blijvende zin geeft. Zijn denkbeelden zijn gevormd door de ideeën van Plato en Spinoza, waardoor zijn werk een brede wijsgerige grondslag heeft.

Van Eyck is, na zijn studie in de rechten te Leiden, waar hij in 1914 promoveerde, aanvankelijk journalist geweest, correspondent van de N.R.C. in Italië en gedurende 15 jaar in Engeland. Met Gerretson en Geyl richtte hij het tijdschrift Leiding op, dat als de Beweging op een hoog plan leiding aan het Nederlandse geestesleven bedoelde te geven, doch, moeilijk toegankelijk van inhoud, zich niet lang heeft kunnen handhaven (1930-’31). In 1935 volgde hij Verwey, voor wie hij een grote verering heeft, in Leiden op als hoogleraar in de Nederlandse letterkunde. Op het gebied van literatuurhistorie en -beschouwing vinden zijn studies in doorwrochtheid haar weerga niet. Zijn intreerede over Kritisch onderzoek en verbeelding (1935) is een meesterlijke uiteenzetting van hetgeen in letterkundige critiek als de ideale verhouding van subjectiviteit en objectiviteit mag worden beschouwd.

Van fundamenteel belang is zijn studie, het eerst verschenen in de bundel Het Mysterie van ons bestaan (1938), Over Leven en dood in de poëzie (1939), waarin hij de poëzie als een essentieel levensverschijnsel in diepste wezen in overeenstemming ziet met het rhythme van het Al. De lange volzin, in Van Eyck’s beschouwend proza uiterst samengesteld, maar voor de aandachtige lezer toch altijd ook in zijn aanvankelijke ontoegankelijkheid tot in alle bijzonderheden verantwoord en in zijn zuivere abstractheid boeiend, heeft hij in zijn latere poëzie (Medousa) tot een zeldzame, evenwichtig verdeelde harmonie opgevoerd en gesublimeerd. In 1947 verleende de Universiteit van Amsterdam hem, ter gelegenheid van de Hooft-herdenking, het eredoctoraat in de Letteren en Wijsbegeerte. Van groot belang zijn zijn studies als inleiding op uitgaven van Hermingard van de Eikenterpen, Akbar en de Mei. Zeer belangrijke studies van zijn hand, over Verwey, over Hadewych, zijn nog ongepubliceerd (1950). Een meesterlijk poëzievertaler betoont hij zich in Benaderingen (1946).

PROF. DR N. A. DONKERSLOOT

Bibl.: poëzie: De Getooide Doolhof (1909, 2de dr. 1911); Worstelingen (1910); Getijden (1910); De Storm (1911); Uitzichten (1912); Gedichten (1917); Inkeer (1922); Voorbereiding (1926); Herwaarts (1939); Verzen 1940 (1941); Twee gedichten (1942); Meesters, Zeven gedichten (1945); De Tuin (1945); Broeder Bemard (1946); Medousa (1947). In voorbereiding is de uitgave van zijn Verzamelde gedichten en van zijn letterkundige studies. Proza: Opgang (1918). Essays (behalve bovengenoemde studies): De Iersche Kwestie (1921); Kritisch Onderzoek en Verbeelding (intreerede 1935); Idee en Wil (1940); Over Leven en Dood in de Poëzie (afz. uitg., 1939). Door hem verzorgde uitgaven: J. H. Leopold, Verzamelde Verzen (1935); Albert Verwey, Oorspronkelijk Dichtwerk, 2 dln (1938); Aernout Drost, Hermingard van de Eikenterpen (Bibl. Ned. Letteren, 1939); P. A. S. van Limburg Brouwer, Akbar (Bibl. Ned. Letteren, 1941); Herman Gorter, Mei (Bibl. Ned. Letteren, 1940); Uren met Platoon (1932). Voorts critieken en studies in De Gids, de Beweging, Groot-Nederland en Leiding.

Lit.: Glem. Bittremieux, P. N. v. E. (Antwerpen 1947).

< >