Jhr, Nederlands historicus (Utrecht 2 Aug. 1895), studeerde te Leiden (1913/’19) en was vervolgens leraar te Groningen (1919’/26) en te Amsterdam (1926-’39). Sinds 1939 is hij hoogleraar te Groningen.
Na de verschijning van het eerste deel (acad. proefschr. 1927) van zijn werk over Nederlands-Amerikaanse betrekkingen in de 18de eeuw, werd in 1928 door het aanbod van een professoraat te Pretoria zijn belangstelling voor Zuid-Afrika gewekt, die sindsdien onverflauwd is gebleven.In 1946 is op zijn voorstel de fusie tot stand gekomen van de historische tijdschriften Nederlandsche Historiebladen en Bijdragen voor de Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde. Van het nieuwe tijdschrift Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden behield hij tot 1953 de algemene leiding. Hij is voorts o.m. lid van de Kon. Akademie van Wetenschappen en voorzitter van de Rijkscommissie voor de Vaderlandse Geschiedenis.
Bibl. (o.a.): Het aandeel v. d. Amsterdamschen handel a. d. opbouw v. h. Amerik. gemeenebest (2 dln, 1927-’33); Z.-Afrika onder Ned. bewind (1936, Geschiedk. Atlas v. Ned.); Onder Krugers Hollanders (2 dln, 1937-38); Hoe heeft de prov. Groningen haar grenzen gekregen? (1946); Westerwolde generaliteitsland (1948); Een vergeten schepping van koning Willem I (Verh.
Kon. Ned. Akad., Letterk., n.r. LIII no 1, 1949); De lijsten der hoogstaangeslagenen in het dep. v. d. Westereems (2 dln, 1951 vlg.).