Vlaams dichter (Wakken 17 Apr. 1758 - 13 Oct. 1819), uit een oud geslacht geboren, werd belastingontvanger en stierf aan een epidemische ziekte. Liet zich inspireren door de binnen- en buitenlandse politieke gebeurtenissen (Aen de Vrijheid, 1790; Bodewijk XVI, 1793; De Belgen, 1810).
Hij toonde zich gehecht aan de Vlaamse traditie door zijn programmatisch vers Harpslag (1785), geschreven voor zijn Rederijkerskamer onder kenspreuk „Ziet, het groeyd, onbesproeyd”, toen zij te Gent bekroond werd ter gelegenheid van de opening van de „Nieuwe Vlaemsche Schouwburg”; onderhield contact met Nederland (Berymde brief aan de Nederlandsche dichteres Petronella Moens, 1788) en beschouwde Hooft, Vondel, Cats, Bilderdijk en Bellamy als zijn leermeesters. De Borchgrave schreef voor toneel De vrugteloose Bewaeking (blijspel, 1782), Krispijn (id., 1817), Nelson of De beproefde liefde (treurspel, 1795). Te Deinze werd in 1820 te zijner nagedachtenis de eerste igde-eeuwse „In memoriam”-kampstrijd gehouden. Zijn kleinzoon bezorgde zijn verzamelde Gedichten (1861), waaronder, behalve gelegenheidsverzen, bespiegelende poëzie (Dood en Onsterfelijkheid, 1819) voorkomt, alsmede gewijde lyriek {De bespiegeling over ’s Heelands Kerk, 1817). Zijn werk kenmerkt zich door een voor die jaren in de Vlaamse letterkunde relatieve eenvoud, door een af en toe als zuiver te erkennen aanslag.GER. SCHMOOK
Lit.: Levensschets door J. de Borchgrave in Gedichten (1861); Z. Pauwels, in: De Vlaemsche School (1863); J. O. de Vigne, De Zuid-Ned. schrijvers van het tijdstip d. Fransche overheersching (1873); G. Degroote, P. J. de B., in: Den Gulden Passer (Jrg. *945)» blz. 149 vlg.