heetten oorspronkelijk zodanige stellingen, die van de gewone leer- en denkwijze
Z.O. en N.O. liggen gebergten, overigens is de bodem vrijwel geheel vlak en over grote uitgestrektheden met bos bedekt. De belangrijkste rivieren zijn, behalve de St Laurens, de Ottawa, de St Maurice, de Saguenay en de Richelieu. Ook zijn er talrijke meren. Het klimaat is droog met strenge winters en hete zomers. Van de bevolking, die voor 64 pct in steden woont, was (1941) 87 pct R.K. en 80 pct Frans-sprekend. Het geboortecijfer bedroeg (1949) 29,4, het sterftecijfer 8,3. Voor Nederland waren deze cijfers resp. 23,7 en 8,1. De belangrijkste steden, met inwoneraantal in 1949, zijn de havenstad Montreal (1 125 000), de hoofdstad Quebec (180 000), Verdun (84 000) en Three Rivers (49 000). Er zijn 4 universiteiten, waarvan 2 Protestantse. Op de, vooral in het Z., vruchtbare bodem worden haver, aardappelen en graan verbouwd. Rondom de steden is fruitteelt. Belangrijk is de veeteelt, waarbij het gemengd bedrijf overheerst. Er is uitvoer van kaas, boter en eieren. Op de rivieren wordt gevist op zalm, makreel, kabeljauw en kreeft. De bossen van Quebec leveren meer dan de helft van de Canadese productie aan hout en papier. In het W. worden mineralen gewonnen, w.o. goud, koper, zink, chroom en asbest. In Labrador, in het N., liggen uitgestrekte lagen ijzer, welke thans in exploitatie zijn. De voornaamste industrie is de papierfabricage, daarnaast is er productie van metaalwaren, chemicaliën, voedingsmiddelen, meubilair en leerwerk. Er wordt veel gebruik gemaakt van hydro-electrische energie. Het bestuur van de provincie is in handen van een luitenant-generaal en een ministerie, bijgestaan door een Wetgevende Raad van 24 leden en een Kamer van 92 leden.
Lit. : R. Rumilly, Histoire de la province de Q., 16 dln (1940-1945); J. Th. Sutherland, The Province of Q. (Montreal 1920); E. G. Hughes, French Canada in Transition (1943).
(2) hoofdstad van de gelijknamige provincie en vroeger de hoofdstad van Canada, schilderachtig gelegen, aan de linkeroever van de St Laurens, telt (1949) 180 000 inw. De stad bestaat uit 2 delen : de bovenstad, gelegen op een rots, en de benedenstad welke zich uitstrekt in het dal van de St Laurens en de St Charles rivier. Het eerste deel is woonstad en heeft fraaie wijken en vele monumentale gebouwen, het tweede deel is de oude stad, met de zakenwijken en fabrieken.
Tot de bezienswaardigheden behoren de citadel (het „Gibraltar van Amerika”) uit de jaren 1823 tot 1832, het Château Frontenac (thans hotel), de parlementsgebouwen, het stadhuis, de schouwburg en vele parken, alle in de bovenstad. De oudste kerk is de Notre Dame-basiliek uit 1647. Quebecs bevolking is voor 90 pct R.K. Er zijn een universiteit (Laval, gesticht in 1852), enkele andere instituten voor Hoger Onderwijs en verschillende seminaries gevestigd. Het onderwijs wordt gegeven in het Frans en Engels.
De haven is uitstekend geoutilleerd, met transport per trein naar alle delen van Canada, ’s Winters wordt zij opengehouden door ijsbrekers. De scheepsbouw en houthandel zijn van minder belang dan vroeger; mede door het gebruik van hydro-electrische energie hebben andere takken van industrie zich goed ontwikkeld (machines, textiel, voedingsmiddelen, kerkartikelen).
De stad werd in 1608 door Samuel de Champlain op de plaats van het Indiaanse dorp Stadacone gesticht en in 1629 door de Engelsen veroverd, maar in 1632 met Canada aan de Fransen teruggegeven. In 1663 werd zij hoofdstad van Canada. Eerst in 1759 kwam zij weer in Engels bezit, waarna zij tevergeefs door de Fransen (1760) en later (1775, in de Amerikaanse Vrijheidsoorlog) door de Amerikanen werd belegerd.
Lit. : B. Suite, History of Q. (Montreal 1908) ; A. G. Doughty, The King’s Book of Q., 2 dln (Ottawa 1911) ; M. J. Peltin, National Resources of Q. (Ottawa 1923).