Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HAVER

betekenis & definitie

is een landbouwgewas, behorend tot de plantenfamilie der Gramineeën, geslacht Avena. Het is als cultuurgewas reeds zeer lang bekend.

De oudste vondsten van haver in Europa dateren uit het bronzen tijdperk (paalwoningen in Zwitserland, Savoye, verder in Mecklenburg enz.). Haver dient thans vnl. tot veevoeder (paarden, veulens, jong vee en melkkoeien); voor menselijke consumptie is de vrucht van ondergeschikte betekenis. In sommige gebieden in het N. van de Soyjet-Unie is haver nog het enige broodgraan; in de Middeleeuwen werd haver, ook in Midden- en West-Europa, méér voor menselijke consumptie gebruikt dan tegenwoordig. Bij de oude Grieken en Romeinen werd haver verbouwd voor de winning van groenvoeder en hooi; voor de mens was het alleen medicijn.Men kent verschillende vertegenwoordigers van het geslacht Avena, die ingedeeld kunnen worden naar het gedrag van de vrucht nd rijping van het gewas: vruchten vastzittend: Avena sativa L. (de meest verbouwde cultuurhaver), A. nuda L. (naakte haver), A. strigosa Schreb. (zandhaver, evene, evie), A. abyssinica Hochst.; vruchten iets loszittend: A. byzantina C. Koch; vruchten loslatend: A. fatua L. (wilde haver, vloghaver, oot, aat). A. sativa wordt het meest verbouwd; daarna volgt A. byzantina, een vorm die in Noord-Afrika inheems is en aldaar in de herfst, vóór het begin van de winterregens, uitgezaaid wordt en gekenmerkt is door een trage jeugdontwikkeling; deze laatste eigenschap maakte de vorm geschikt voor winterhaver in warmere gebieden (bijv. de van A. byzantina afgeleide „red oats”, verbouwd in Noorden ZuidAmerika). A. strigosa wordt alleen nog verbouwd onder zéér ongunstige omstandigheden, bijv. op zeer arme, meestal ook droge heidegronden, o.a. op de Shetlanden Orkney-eilanden. In Wales kent men strigosa-vormen (de „Ceirch Lwyd” en „Blewgeirch”), bestemd voor groenvoederbouw. A. abyssinica wordt in Abessinië verbouwd als groenvoedergewas voor paarden en muilezels — de korrel wordt in tijden van nood óók door de mensen verzameld.

In Nederland hebben wij voor korrelwinning alleen te maken met A. sativa-variëteiten; van de grassen, behorend tot het geslacht Avena kunnen genoemd worden A. elatior L. of Frans raaigras (havergras), A. flavéscens L., goudhaver, en A. pubéscens Huds., de zachte haver. Avena sativa (de landbouwhaver) heeft een pluimvormige bloeiwijze, d.w.z. een hoofdas met vele langer of korter gesteelde bloempakjes, die öf gelijkelijk naar alle kanten (pluimhaver) óf meer naar één kant overhangen (troshaver). De pakjes zijn meestal méérbloemig, de twee grote vliezige kelkkafjes omvatten de bloempjes geheel of gedeeltelijk; de vrucht wordt stevig omhuld door de aan de onderzijde van de vrucht vastzittende kroonkafjes, zodat de rijpe vrucht bij het dorsen niet uitvalt (opgesloten graan vrucht) .Vrucht èn kroonkafjes te zamen kennen wij dus als haverkorrel; kroonkafjes maken later het bastgehalte van de korrel uit. Hiermee in verband staat het hoge gehalte van de korrel aan ruw-vezelstoffen (ca 10 pct); de voedingswaarde is desondanks zéér hoog (tot 15 pct ruw-eiwit, tot 6 pct ruw-vet en ca 58-60 pct stikstofvrije extractstoffen, t.w. zetmeel, wat dextrine en pentosanen). Wanneer de „bast” (kroonkafjes) verwijderd is, ziet men de grauw gekleurde, fijn behaarde vrucht. Deze gepelde (ontdopte) haver is tegenwoordig het uitgangspunt voor de bereiding van havermout en havermeelproducten.

Uit het voorgaande volgt dat de haverkorrel een uitstekend voedermiddel voor het vee is; in vergelijking met andere granen heeft haver het hoogste veten eiwitgehalte. Haverstro is een goed voederstro voor paarden en koeien; gedeeltelijk wordt het óók in strokartonfabrieken verwerkt. Haverkaf is eveneens een uitstekend voedermiddel.

De teelt van haver is over de hele wereld in gebieden met een matig warm en vochtig klimaat zeer omvangrijk; naar de met granen beteelde oppervlakte kwam haver in 1939 op de derde plaats na tarwe en maïs; in Nederland is het na rogge het meest verbouwde graangewas. De verbouw van haver is niet aan scherpe geografische grenzen gebonden (in West-Europa nog verbouwd tot 69° N.Br.); óók de grondsoort limiteert de verbouw niet. In Nederland wordt zowel op zand-, veen-, als kleigrond haver verbouwd; niet alleen is de soort Avena sativa rijk aan variëteiten die een aanpassing aan vrijwel elke grondsoort mogelijk maakten, óók de eigenschappen van het wortelstelsel van de haverplant maakten een dergelijke aanpassing mogelijk. Het krachtig ontwikkelde wortelstelsel is gekenmerkt door een sterk „oplossend” vermogen: de haver vindt nog voedingsstoffen, waar andere gewassen dit niet meer kunnen. Vóór de intrede van de kunstmest was een goede haveroogst echter alleen maar mogelijk op van nature vruchtbare gronden (kleigronden). Door het gebruik van kunstmeststoffen was de teelt op van nature armere gronden (vele zandgronden) rendabel te maken.

De in ons land verbouwde haverrassen behoren tot de pluimhavers; te onderscheiden zijn witte, gele, bruine en zwarte havers (naar de kleur van de kroonkafjes) en vroegrijpe en laatrijpe rassen. De zaaitijd van dit zomergewas valt tussen eind Febr. en Apr.; in Aug. wordt geoogst. In Nederland was de gemiddelde opbrengst over de jaren 1931-34 2 467 kg korrel per ha. Op goede kleigronden kan wel een oogst van 4000 kg korrel en 4-8000 kg stro bereikt worden. De thans in Nederland veelal gebruikte rassen zijn Adelaar, Marne, Zege, Gouden Regen II, enz., alle witte en gele korrels leverend; op de lichtere zanden dalgronden wordt nog steeds een zwarte haver — Zwarte President — verbouwd. De in Nederland met haver beteelde oppervlakte schommelt sedert 1931 tussen 130 000 en 160 000 ha.

In de periode 1936-1938 werd in Nederland gemiddeld 335 000 ton haver geproduceerd; geïmporteerd werd 43 000 ton; geëxporteerd 33 000 ton; er bleef dus in Nederland beschikbaar 345 000 ton haver — hiervan werd 32 000 ton voor menselijke consumptie gebruikt. Het opvallende bij deze cijfers is, dat de geïmporteerde haver terechtkomt bij de havermoutfabrikant (zeer weinig van de Nederlandse haver wordt tot havermout verwerkt), terwijl de haverexport hoofdzakelijk afkomstig is van de, naar het buitenland als zaaihaver verkochte, teelt van de kleigronden (z ook granen),

DR J. TEMME

Lit.: Van der Meer en Van den Ban, Bijzondere Plantenteelt (1930); Roemer und Rudorf, Handbuch der PflanzenzüchtungBnd II (1940); Nicolaisen, Hafer.