Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

FRUITTEELT

betekenis & definitie

BEGRIP

De fruitteelt omvat de teelt van vruchten aan houtige gewassen en bestemd voor menselijke consumptie. De nadruk ligt hierbij op houtige gewassen; het kweken van aardbeien, meloenen enz. valt niet onder de fruitteelt. In Nederland komen de volgende 28 fruitsoorten voor: abrikoos, amandel, appel, blauwe bes, bottelroos, boysenbes, druif, framboos, grootvruchtige braam, hazelnoot, Japanse wijnbes, kers, kruisbes, kwee, loganbes, mispel, moerbei, morel, peer, perzik, pruim, rode bes, tamme kastanje, veenbes, vijg, walnoot (okkernoot), witte bes en zwarte bes. Verschillende hiervan zijn voor de verkoop zonder betekenis; zij komen alleen in particuliere tuinen voor.

De teler en de handelaar onderscheiden hard fruit (appels, peren), zacht fruit (perziken, pruimen, kersen, druiven), noten (walnoot, hazelnoot) en klein fruit (bessen, frambozen, bramen, aardbeien).

Enkele fruitsoorten (braam, framboos, bosbes, kers en pruim) komen in Nederland in het wild voor. Deze wilde vormen zijn wel goed van smaak maar door hun geringe vruchtgrootte voor de teelt niet van betekenis.

GESCHIEDENIS

De fruitteelt is eeuwen oud. De Romeinen en later de kruisridders hebben appel en peer uit Klein-Azië naar West-Europa overgebracht; in latere eeuwen zijn de andere fruitsoorten gevolgd. De eerste fruitteelt in Nederland werd in klooster- en kasteeltuinen als liefhebberij beoefend. Van hier kwam zij op boerderijen (Limburg, Betuwe) en in moestuinen (Westland, Bangert), aanvankelijk eveneens als liefhebberij.

Door vergroting van deze percelen ontstond hieruit de beroepsfruitteelt. Vooral na 1850 nam de uitbreiding sterk toe; tijdens de landbouwcrisis van 1880-1890 met lage graanprijzen legden de landbouwers zich sterk op de fruitteelt toe. In 1912 had men reeds ca 24000 ha fruitteelt, in 1933 34000 ha, in 1939 50 000 ha en in 1949 ca 65 000 ha. De snelle uitbreiding in de laatste 30 jaren is mede het gevolg van vermeerdering der bevolking, verbeterde export, vervoer, afzet via de veilingen en goede voorlichting aan de kwekers.

Nederland heeft voor vele fruitsoorten een gunstig klimaat: weinig nachtvorst en hagel, vochtigheid van de lucht, vroege lente, wind, zonnewarmte, voldoende regen.

Door de bouw van kassen heeft men de invloed van vele klimaatsfactoren zo niet opgeheven dan toch sterk beperkt, waardoor de teelt van uitheemse fruitsoorten (druif en perzik) bij ons geslaagd is, terwijl de oogst van bijv. pruim en bes kon worden vervroegd.

De grondsoort is van mindere betekenis. Zowel op zand-, zavel-, klei- als veengrond worden vruchtbomen aangetroffen. Zocht men vroeger meer de van nature voedingrijke kleigrond uit, tegenwoordig worden als gevolg van de grotere kennis en het gebruik van meststoffen ook andere gronden geschikt gemaakt.

CENTRA

De fruitteelt treft men door heel Nederland aan.De grootste oppervlakte fruitteelt vindt men in Gelderland (31 pct), speciaal in de Betuwe, Rijk van Nijmegen, Land van Maas en Waal, Tieler- en Bommelerwaard. Het is een zeer oud fruitteeltgebied op zware kleigrond. Men heeft hier veelal het gemengde bedrijf met hoogstamboomgaarden en gras onder de bomen, waar vee graast. Men teelt hier late appels (Goudreinetten, Bellefleurs, Sterappels), maar ook veel peren, kersen (Meikers) en pruimen.

Dit gebied levert ongeveer de helft van onze kersen. Door intensieve voorlichting is de fruitteelt bezig zich te moderniseren.

De fruitteelt wordt op ongeveer dezelfde wijze bedreven in het zuidelijk gedeelte van de provincie Utrecht, in de Lijmers en in de IJselstreek (Gelderland en Overijsel); de IJselstreek levert meest appels en geen kersen.

In Limburg (27 pct) komt de fruitteelt voornamelijk in Zuid-Limburg en hogerop langs de Maas voor. Op de lössgrond teelt men hier naast appels (Sterappels) vooral peren, eveneens in hoogstamboomgaarden. Eijsden en omgeving is een belangrijk, zeer oud centrum van zoete kersen (krieken). Rondom Roermond teelt men veel zwarte bessen als afzonderlijke teelt.

Op de derde plaats komt Zeeland, speciaal Zuid-Beveland. Hier treft men op de lichte zeeklei meer de fruitteelt als uitsluitend beroep aan. Naast de oude hoogstamboomgaarden van appels, peren, kersen en pruimen met kruisbessen, zwarte bessen en rode bessen als onderteelt vindt men hier veel intensieve struikaanplanting volgens moderne methoden.

Bij Zeeland sluiten zich direct de Zuidhollandse eilanden aan; appels, ook veel peren en meestal aardbeien komen als onderteelt voor.

In Noordbrabant is de fruitteelt meer gevarieerd. In het W. op de kleigrond sluit zij aan op Zeeland met moderne aanplantingen. In de Baronie van Breda vooral teelt van frambozen en zwarte bessen; in de Langstraat zwarte, rode en kruisbessen. In de Meijerij van den Bosch, in het Land van Wijk en in Kempen vindt men veel boerenboomgaarden in het gemengde bedrijf.

Uden en Mierlo vormen een belangrijk centrum van zoete kersen. Verspreid door Brabant vindt men bovendien intensieve fruitaanplantingen met veel appels in spilvorm.

Een oud en apart centrum vormt de Bangert in Noordholland. Hier zijn het vooral peren en pruimen en minder appels als halfstam, zeer dicht en onregelmatig door elkaar geplant met rode bessen en kruisbessen als onderteelt.

De Beemster sluit zich hier direct bij aan met dit verschil, dat daar ook de hoogstamboomgaarden vele in getal zijn.

Rondom Loppersum en Leeuwarden is de rodebessenteelt van enige omvang; in de buurt van Winschoten de teelt van morellen.

Een zeer bijzonder centrum is het Westland, waar de oude fruitteelt volgens de methode als in de Bangert werd bedreven. Daarnaast is de teelt langs muren van betekenis geweest. Zij is bijna geheel vervangen door die van fruit onder glas, vooral druiven (ca 90 pct), perziken en pruimen, voornamelijk in speciale kassen, al of niet verwarmd.

Ir.'v. d. Slikke is enige jaren geleden begonnen met de teelt van pruimen onder glas. Het Westland bevat 75 pct van de fruitteelt onder glas. Aanmerkelijk kleinere centra zijn hier Voorne, Huissen, de Bangert en Vleuten (z glascultuur).

ECONOMISCHE BETEKENIS

In 1946 was volgens de gegevens van het Centr. Bur. v. d. Statistiek de oppervlakte van de voor fruitteelt gebruikte grond in Nederland als volgt:

Appelen 33 805 ha

Peren 13 333 „

Pruimen 4 193 „

Kersen 4 255 ,»

Overige pit-en steenvruchten 209 ,,

Rode bessen 1 684 ,,

Witte bessen 62 ,,

Zwarte bessen 1 112 „

Kruisbessen 512 ,,

Frambozen 566 ,,

Overig klein fruit (geen aardbeien) 147 ,,

Druiven 610 ,,

Ander fruit onder glas 143 ,,

Totaal 60631 ha

Groenteteelt 49 116 ha

Doordat klein fruit vaak als onderteelt voorkomt, was het totale aantal ha voor fruitteelt kleiner en bedroeg in 1946 57 836 ha. Hierin is niet begrepen de oppervlakte met fruitteelt voor liefhebberij. In vergelijking met 1939 is de aanplant van appels en peren met ca 7000 ha toegenomen en rode en zwarte bessen, kruisbessen en frambozen met 400 ha afgenomen en het fruit onder glas met 100 ha verminderd, voornamelijk als gevolg van oorlogshandelingen en afbraak. Sinds 1946 is de fruitteelt weer toegenomen.

De oppervlakte wordt thans op 65 000 ha geschat. Hiermee neemt de fruitteelt ca 2% pct van onze cultuurgrond en ca 45 pct van onze tuinbouwgronden in beslag. De meest geteelde fruitsoorten, met meer dan 50 pct van het totale fruitareaal, vormen de appelen.

Bij een vergelijking van deze cijfers blijkt, dat de fruitteelt zowel in kg- als in geldopbrengst ten achter blijft bij de groenten. Voorts blijkt dat de opbrengst per ha van pit- en steenvruchten van jaar tot jaar sterk kan variëren, vandaar de uitdrukkingen goed en slecht vruchtjaar. Goed en slecht slaan hierbij op de kg-opbrengst want een slecht fruitjaar kan voor de teler financieel beter zijn dan een zgn. goed fruitjaar.

Voor Wereldoorlog II kwam de productie niet boven 250 millioen kg. De sterke toeneming van de kg-opbrengst in vergelijking met de vooroorlogse jaren is het gevolg van verbetering van slecht verzorgde boomgaarden en van de intensieve aanplantingen. De gemiddelde productie per ha ligt tussen 3000 en 4000 kg. Intensieve aanplantingen geven wel 20 000 kg per ha.

In de naaste toekomst is zelfs bij geringe uitbreiding van de oppervlakte een aanmerkelijk grotere hoeveelheid fruit, speciaal van appels en peren, te verwachten. De fruittelers maken zich dan ook zorgen over de afzet.

Het gebruik van vers fruit is verreweg het grootst. Voor industriële verwerking wordt na de oorlog 40 à 50 mill. kg of ca 20 pct van een totale normale fruitoogst afgenomen, vooral frambozen en zwarte bessen (70 a 80 pct), daarna kruisbessen en rode bessen (40 à 70 pct) en vervolgens appels, kersen en pruimen (15 à 30 pct). De verwerking bestaat in het drogen, in de jam- en drankbereiding.

Voor jam worden voornamelijk frambozen, bessen, aardbeien en pruimen en voor stroop appels en peren gebruikt (bietenstroop is hier niet bij gerekend). Appels en kruisbessen leveren vulstof voor de mindere jamsoorten.

De bereiding van bessensap is eveneens al een oude industrie maar van appelsap staat zij in Nederland nog aan het begin. Men verwacht, dat deze in de naaste toekomst sterk zal toenemen. In het jam- en limonadebesluit, waaronder de controle van deze drankproducten valt, onderscheidt men vruchtensap, zoete most of most (het vloeibare product, zuiver uit de vruchten verkregen), vruchtendrank (met een gehalte van min. 50 pct vruchtensap), vruchtenlimonade (met een gehalte van min. 10 pct vruchtensap). Uit appels kan 70 à 80 pct zuiver sap gewonnen worden.

De gemiddelde exportcijfers van fruit, inclusief aardbeien, over 1936/’38 zijn:

Vers fruit 30310 ton

Vruchtenpulp 20 630 ,,

Vruchtensappen 785 ,,

Vruchtenjam, gelei, enz 415 ,,

Vruchten in blik 220 ,,

Totaal 52 360 ton

Het verse fruit ging vooral naar Duitsland, Engeland en België. Druiven hadden een groter exportgebied. De voornaamste afnemers waren Duitsland, Engeland en de Scandinavische landen. Vruchtenpulp was eveneens een belangrijk exportartikel.

De uitvoer was in 1924-1933 aanmerkelijk groter. De invoer van druiven, besvruchten en verse aardbeien was steeds belangrijk kleiner, maar van verse appels, peren, pruimen en kersen groter. Daarnaast stond nog een zeer belangrijke invoer van zuidvruchten.

Hiertegenover vond men een export van slechts 80 ton. Het verbruik van fruit is in ons land geringer dan dat van groenten. Blijkens een berekening van ir J. G.

W. Ignatius en J. L. Boogaard was het gemiddelde jaarlijkse verbruik van Nederlands fruit in kg per hoofd van 1934/1939, 28,16 en van zuidvruchten 11,33, tegen 49,38 voor groenten.

De aanvoer van het fruit over het jaar is zeer ongelijk. In de maanden Juli tot Dec. is deze zeer groot en in de overige maanden gering. Toch is er het gehele jaar door aanvoer van vers fruit, eensdeels door het bewaren van appels tot in Mei, anderdeels door de teelt van aardbeien onder glas, vroeg in het jaar.

GEMIDDELDE INVOERCIJFERS 1936/’38:

Citrusfruit 86 157 ton

Bananen 28 236 ,,

Krenten en rozijnen 20 230 ,,

Overige zuidvruchten 4 497 ,,

Totaal 139 120 ton

De voedingswaarde van fruit zit in het suikergehalte (1 liter appelsap: 500 calorieën; 1 liter melk: 630 calorieën), in de mineralen, vitaminen en enzymen (t kg appelsap bevat ca 0,3 g vitamine B1, 0,5-0, 1 g B2 en 0,03 g C.). Voor eiwitarme diëten is fruit zeer geschikt, terwijl het de voeding bevordert.

Tot 1933 was de teelt van tuinbouwproducten volkomen vrij. In 1934 werd bepaald, dat allen, die groente of fruit telen, verwerken of daarin handel drijven, aangesloten moeten zijn bij de Ned. Groenten- en Fruitcentrale, terwijl beperkende bepalingen werden ingevoerd.

Sinds 1940 wordt slechts vergunning verleend voor aanplant en uitbreiding, indien de teler voldoende vakbekwaamheid bezit. De beslissing over de toelating als erkende fruitteler lag bij de Ned. Groenten- en Fruitcentrale welke in 1943 is overgegaan in het Bedrijfschap voor Groenten en Fruit. Hierin hebben ook fruittelers zitting.

Deze maatregel heeft slechts tot doel de fruitteelt uitsluitend in handen te laten van de daartoe bekwamen, waardoor een wilde aanplant in tijden van hoge prijzen wordt voorkomen, hetgeen het product ten goede komt. Nagenoeg alle fruittelers zijn vrijwillig georganiseerd in de Nederlandse Fruittelers Organisatie (N.F.O.) die de technische en economische belangen van de Nederlandse fruitteelt behartigt. Zij telt thans ruim 12000 leden en geeft een weekblad „De Fruitteelt” uit.

PLANTMATERiAAL

Het plantmateriaal wordt algemeen vegetatief, d.w.z. zonder zaad, vermenigvuldigd. Alleen de okkernoot vormt hierop een uitzondering. Een vermenigvuldiging van onze fruitsoorten door middel van zaad zou een mengelmoes van vormen geven, waarvan de meeste in kwaliteit ver ten achter zouden staan bij onze huidige rassen. Het zaaien gebeurt alleen om betere rassen te kweken, hetgeen ondanks moeite en hoge kosten slechts bij uitzondering gelukt.

Bessen, frambozen, bramen en druiven worden gestekt. De veredelde pit- en steenvruchten worden op een zgn. onderstam geënt (z enten). Deze onderstammen worden verkregen uit zaad (zaailingen of wildlingen) of langs vegetatieve weg (stekken, aanaarden, afleggen). De onderstam beïnvloedt de ent die er op staat wat betreft: grootte van de boom, tijd van in productie komen, tijd van rijpheid, grootte en kleur van de vrucht, mindere of meerdere vatbaarheid voor ziekten.

In dit verband spreekt men algemeen van zwakke onderstammen (geven kleine bomen) en sterke onderstammen (geven grotere bomen).

Het kweken van het plantmateriaal voor de fruitkwekers geschiedt door de boomkweker.

Speciale centra van boomkwekerijen zijn: ’t Gooi, Zundert, Oudenbosch, Zuid-Beveland, Midden Limburg, Opheusden, terwijl voorts vele boomkwekers verspreid wonen. De boomkwekers zijn aangesloten bij de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor Boomkwekerijgewassen (N.A.K.B.). Deze dienst keurt de bomen en struiken op rasechtheid, juiste onderstam en ziekten.Hierdoor krijgt de koper grote zekerheid omtrent de kwaliteit van het plantmateriaal.

AANLEG BOOMGAARD

Naast de bij Centra genoemde hoogstamboomgaarden met gras en de halfstamboomgaarden met een onderbeplanting van klein fruit kent men nog de halfstamboomgaarden met tussenbeplanting van struikbomen. Deze struiken zijn bestemd om na enkele jaren gerooid te worden (wijkers). Bij de echte struikboomgaard bestaat ook de hoofdbeplanting uit struiken. De zwakgroeiende, maar spoedig vruchtgevende struiken worden successievelijk verwijderd (wijkers), terwijl ten slotte de overblijvende struiken (blijvers) door hun sterke groei de gehele ruimte opvullen, maar pas laat vruchten geven.

Men kan de bomen plaatsen volgens het haagsysteem, waarbij de bomen op de rij dicht bij elkaar staan; het cordonsysteem, waarbij snoervormen (flink ontwikkelde stam met door sterk snoeien kortgehouden zijtakken) op de rij dicht bij elkaar staan; en het spillensysteem, waarbij de bomen gelijken op een snoervorm, waarvan de vruchttakken horizontaal worden gekweekt, maar breder uitgroeien dan bij het cordonsysteem.

De meest toegepaste methode van de laatste jaren is de struikvormboomgaard met zwarte ondergrond gedurende de eerste 8 a 10 jaar. Daarna wordt hij met gras ingezaaid of onbegroeid gelaten. Het gras wordt meermalen per jaar gemaaid, maar blijft liggen en verteert (mulchen). Dit bevordert sterk een goede structuur.

Van het cordon- en spillensysteem zijn de aanlegkosten hoog, maar zij geven een goede productie. Om het afwaaien der vruchten te beperken is het vooral in de westelijk gelegen provincies nodig de aanplant te beschutten door een windsingel, bestaande uit opgaande bomen zoals populier of els.

Sommige rassen zijn bij zelfbestuiving onvoldoende vruchtbaar; zij mogen niet in grote oppervlakten bij elkaar worden geplant, maar moeten worden afgewisseld met andere gelijkbloeiende rassen. Bijenvolken in een boomgaard bevorderen sterk de onderlinge kruisbestuiving en daarmede de vruchtbaarheid.

Het aantal rassen van de verschillende fruitsoorten is groot. De keuze van het ras hangt af van de grondsoort, het klimaat, het type boomgaard en de doeleinden die men nastreeft. Een goede handleiding bij de rassenkeuze vormt de Beschrijvende Rassenlijst voor Fruit, die geregeld met de nieuwste gegevens wordt bijgewerkt.

Het meest worden 2- en 3-jarige bomen geplant; bij voorkeur in Nov. en Dec.

VERZORGING VAN DE BOMEN

Snoei. In de eerste jaren na de aanplant is de snoei geheel er op gericht de boom die vorm te geven (vormsnoei), welke een maximum opbrengst aan vruchten doet verwachten. De gesteltakken (3 tot 5) dienen regelmatig verdeeld te staan rondom de stam, waarop de boom verder door vertakking moet worden opgebouwd. Als de boom na enkele jaren voldoende is gevormd, volgt de onderhouds- of uitdunningssnoei, welke beoogt voldoende licht en ruimte in de boom te houden. Bij de vormboom, zoals spilvorm, snoer- of leiboom, is bovendien een zomersnoei nodig.

Bij oude bomen wordt soms ook een verjongingssnoei toegepast, die de boom tot nieuwe groei prikkelt.

Door de nieuwere inzichten in de fruitteelt en de grote toeneming van nieuwe en betere rassen, voldoen vele oudere rassen of oudere aanplantingen niet meer aan de eisen t.a.v. bestuiving, vruchtbaarheid, kwaliteit van de vruchten, ongevoeligheid voor ziekten, tijd van rijpheid. Deze reeds vruchtdragende bomen kunnen door omenten worden aangepast aan de nieuwe eisen.

De ziektenbestrijding is een zeer voornaam onderdeel van de verzorging van een fruittuin. Deze bestrijding is sterk ontwikkeld en geschiedt met behulp van motorsproeimachines. De meest gebruikte machines zijn er op berekend, het sterk verdunde bestrijdingsmiddel zodanig op de boom te spuiten dat alle takken, bladeren en vruchten met de vloeistof bedekt zijn. Op een goed verzorgd bedrijf wordt wel 10 maal per jaar met verschillende preparaten gespoten.

Bij sommige vruchtsoorten (appel, peer, pruim, perzik, druif) wordt zo nodig in het begin van de vruchtgroei door vruchtdunning het aantal vruchten verminderd, soms tot 20 pct, hetgeen het uitgroeien van de vruchten, de smaak en de opbrengst bevordert en de boom tegen te grote uitputting beschermt.

OOGST

Te vroeg geoogste vruchten zijn slecht van smaak. Blijven zij te lang aan de boom hangen, dan vermindert de houdbaarheid en is de kans op valfruit groter. Het oogsten moet zeer zorgvuldig geschieden om kneuzing te voorkomen. Veelal is het gewenst de vruchten in 2 of 3 keer te plukken, omdat zij niet alle tegelijk plukrijp zijn.

Sommige rassen vallen vroegtijdig af. Men beperkt dit door 2 à 3 weken voor de pluk te spuiten met groeistoffen met 𝛽-indolyl-azijnzuur.

Na het plukken worden de vruchten zo vlug mogelijk gesorteerd naar kwaliteit en grootte. Dit gebeurt met de hand of met een machine.

BEWAREN VAN FRUIT

Elke fruitsoort is bij een goede behandeling en onder gunstige omstandigheden na de oogst nog korte of lange tijd te bewaren, afhankelijk van de stevigheid van het fruit. Aardbeien en frambozen zijn slechts enkele dagen te bewaren en noten maanden.

Tegenwoordig besteden vooral fruitteler en fruithandelaar grote aandacht aan de bewaring, waarin Amerika ons is voorgegaan. Daarvoor komt in de eerste plaats het zgn. winterfruit in aanmerking. Het vroege zomer- en herfstfruit wordt wel eens enkele dagen of weken na de pluk bewaard, maar de gestadige nieuwe aanvoer maakt dat vaak overbodig.

Alleen de beste kwaliteiten kunnen met goed resultaat worden bewaard. De vruchten moeten droog en onbeschadigd worden geplukt. Men bewaart het fruit bij een constante lage temperatuur (niet onder nul), waarbij voldoende frisse lucht moet worden aangevoerd, terwijl de afgewerkte, meestal warmere lucht wordt afgevoerd. Te droge lucht bevordert het rimpelen, te vochtige lucht de ontwikkeling van micro-organismen.

Luchtvochtigheid van 90-95 pct bij ongeveer 3 gr. C. is wel het meest gewenst. Door de fruitkwekers en -handelaren wordt het fruit in speciale gebouwen bewaard, in luchtgekoelde bewaarplaatsen of in bewaarplaatsen met kunstmatige koeling, soms zelfs bij gasbewaring. De luchtgekoelde bewaarplaats is eigenlijk een verbetering van de bewaring in kelders en schuren.

Voor verdere bijzonderheden zie conservering.

Niet elke variëteit laat zich goed bewaren. Daarom is dit over grote tijdsruimte alleen verantwoord met het echte bewaarfruit. Bij een verkeerde methode kunnen allerlei onaangename verschijnselen, zoals bederf door lage temperatuur, bevriezen en scald (bruinverkleuring onder de schil door te weinig ventilatie) optreden.

De grote vooruitgang van de fruitteelt en in de verzorging van het product is zeker voor een belangrijk gedeelte te danken aan de uitgebreide voorlichting, die de Rijkstuinbouwvoorlichtingsdienst gratis verstrekt. Daarnaast werken de vele tentoonstellingen, door de fruittelers zelf georganiseerd, sterk mee om het vak levendig te houden en vooruit te brengen.

IR. G. w. VAN DER HELM

Lit.: A. H. Sprenger, Het leerboek der fruitteelt, 2 dln (1948); Ned. Fruitsoorten, uitg. v. d.

Ned. Heide Mij. Gekl. alb. m. beschr. (1-8, i943-’49); Eugène Kruytzer, Voll. handb. der boom- en fruitteelt (1934); Joh. Bos, Aanleg en onderhoud van boomgaarden en fruittuinen (1947); Bestrijdingsschema voor fruitgewassen.

Meded. v. d. Plantenziektenkund. Dienst nr 73 (1946); Beschrijvende rassenlijst voor fruit (1933) ;Kwaliteits- en sorleringsvoorschriften voor fruit; A. W. v. d.

Plassche, De fruitteelt in Amerika (1932).

BELGIË

I Productiecentra

De teelt is over het hele land verdeeld, doch eigenlijke centra zijn: Sint-Truiden, Tongeren, het land van Herve, Luik, Borgworm (appelen, peren, pruimen, kersen), Geldenaken, Gembloers, Eghezée en Ath (appelen, peren), Namen (appelen, peren, pruimen). De omstreken van Hoei, Tihange, Luik, Wépion, Bois de Villers, Schepdaal, Duffel, Leuven, Wezemaal, Melsek en het land van Waas zijn bekend om de teelt van tafelaardbeien, terwijl in de omstreken van Hoogstraten aardbeien geteeld worden voor industriële doeleinden. Hoeilaart en omstreken is voornamelijk bekend om zijn druiventeelt. In de omstreken van Broechem worden kruisbessen en kersen geteeld, terwijl te Heist op den Berg en omstreken vnl. appelen, peren, pruimen en perziken worden aangetroffen.

De fruitteelt omvat hoofdzakelijk hoogstammige boomgaarden, geëxploiteerd door beroeps-fruitkwekers. De grond van deze boomgaarden wordt hoofdzakelijk als weidegrond voor het vee gebruikt. De voornaamste variëteiten van appelen en peren die in België geteeld worden zijn: a. Appelen: Schone van Boskoop, Marie Joseph d’Othée, Keuleman, Eisdens Klumpke, Jonathan, Berglander, Belle-fleur, Reinette, Cox’orange pippin, enz. b. Peren-. Conférence, Légèpont, Doyenné du Commice, Louise Bonne d’Avranche, Comtesse de Paris, Durondeau, Beurré Hardy, Dubbele flippen, Jefkenspeer, Bruine Kriekpeer.

II Economische betekenis

a. Productie

De fruitproductie kan aanmerkelijk verschillen van het een jaar tot het andere. De gemiddelde voortbrengst, gedurende de laatste io jaren, mag geschat worden op ca 300 000 ton, d.i. 35 kg per inwoner. Ondanks het feit dat de beteelde oppervlakte betrekkelijk weinig verandering ondergaat en rekening houdende met het feit, dat de productie uitzonderlijk overvloedig is gedurende zekere jaren (in 1947 en 1949 bijv.), wegens uiterst gunstige weersomstandigheden, stelt men vast dat de productie van fruit de laatste jaren aanzienlijk gestegen is, dit wegens verbetering van de technische methoden en ook door de voortdurend meerdere zorgen die de fruittelers aan hun culturen besteden.

b. Oppervlakte

Volgens de land- en tuinbouwtelling van 15 Mei 1949 beslaat de oppervlakte beteeld met fruitgewassen 52 367 ha, dit is tegenover 1948 een vermindering van 2 485 ha, ofwel 5 pct. In 1945 bedroeg deze cultuur een oppervlakte van 69 052 ha. De verdeling der oppervlakte zag er in 1949 als volgt uit:

1. Fruitteelt in open lucht: De fruitteelt voor huishoudelijk gebruik: 10 715 ha, met inbegrip van de aardbeienaanplantingen. De fruitteelt voor de handel: hoogstammige boomgaarden: 39 100 ha, laagstammige boomgaarden: 1 736 ha. Aardbeien: 584 ha, besvruchten en frambozen: 144 ha.
2. Fruitteelt onder glas. De fruitteelt onder glas met inbegrip van de aardbeien, beslaat voor het rijk een totale oppervlakte van 4116 304 m2.

III Handel

Het fruit wordt verkocht, hetzij op openbare markten voor producenten, gelegen in de nabijheid van de productiecentra, hetzij op openbare verbruiksmarkten, gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de steden en de grote verbruikerscentra.

De belangrijkste markten voor producenten zijn Sint-Truiden, Luik, Gent, Jambes, Anderlecht, Antwerpen, Brugge. Sint-Truiden is een specifieke fruitmarkt. Op de openbare verbruiksmarkten, die in alle steden en belangrijke gemeenten bestaan, wordt het fruit door de detailhandel en de kleine producenten rechtstreeks aan de verbruiker verkocht.

Buiten de openbare producenten- en verbruiksmarkten, bestaan er nog de verkoops-coöperaties, die zich belasten met het inzamelen en het aan de man brengen van het fruit. Hier wordt het fruit door de telers in de zetel van de coöperatie aangevoerd, ofwel belast zich de coöperatie zelf met het afhalen van het fruit bij de producenten. De voornaamste fruitcoöperaties zijn de veilingen te Sint Truiden, van de Noorder-Kempen te Hoogstraten (productiecentra van aardbeien en klein fruit), te Broechem, van de Zuider-Kempen te Heist op den Berg, te Tongeren, de veilinghallen te Brussel, de veiling te Glabbeek, de veiling van het Land van Waas te Sint Niklaas-Waas, de fruitveiling te Maaseik, de veiling te Tihange (aardbeien en ander fruit). Buiten de openbare markten en coöperaties wordt een gedeelte van het fruit rechtstreeks op de plaats van voortbrenging verkocht.

Deze wijze van verkoop wordt vooral door de beroepsfruitproducenten beoefend, omdat zij tijdens de oogst over belangrijke hoeveelheden fruit beschikken; in deze gevallen neemt de groothandelaar het op zich, om zelf de productie uit de boomgaarden weg te halen. Een laatste wijze van verkoop is de verkoop van ongeplukt fruit op voet. De opkoper belast zich met het plukken van het fruit en sorteert het ter plaatse. De teler ontvangt hier doorgaans een forfaitaire som, die hem toegekend wordt per boom.

< >